|
||
|
PREEK VREDESKERK
ZONDAG, 12 JUNI 2022
over Spreuken 8, 22 – 31, en Johannes 16, 12 – 15.
Op Drievuldigheidszondag preken, dierbare Vredeskerkers, ik zie er
altijd tegen op. Het heeft iets van:
proberen uit te leggen wat niet uit te leggen is.
Als we met gelovige Islamieten in gesprek raken horen we telkens
weer het verwijt dat wij in drie goden geloven: God de Vader, God de Zoon en
God de Heilige Geest. En leg hen dan maar eens uit dat dat helemaal niet waar
is, omdat wij, net als zij, echt maar in één God geloven, maar in drie
Personen.
Dat krijg je toch niet uitgelegd. In ieder geval overtuig je je
gesprekspartner vermoedelijk niet. God valt niet uit te leggen. In God geloof
je, of niet. Met God leef je, of niet. Zodra je God probeert uit te leggen loop
je vast.
Zo hoorden wij als eerste lezing een prachtig stuk uit het
Bijbelboek Spreuken. Daar wordt gesproken over een Wijsheid, die God geschapen
zou hebben vóór al het bestaande. Maar wat is dat voor een Wijsheid die al
bestond vóór al het bestaande? Ik denk dat dat het vermogen is om in God te
geloven, de Schepper van hemel en aarde. Die wijsheid moet het vermogen zijn
een relatie aan te gaan met God, om in Hem te geloven, van Hem te gaan houden
én,
zolang als wij leven, te spelen voor zijn aangezicht. Dat is een
beeld, een verhaal, een vermoeden, een raadselachtige verwoording van een
menselijke ervaring. Verder gaan de schrijvers van het Oude Testament niet. We
komen de namen 'Vader' 'Zoon' en 'Heilige
Geest' allemaal tegen bij die schrijvers en steeds zijn het
verwoordingen van die fundamentele relatie: Het geven en ontvangen van ons
leven. Het erkennen en volgen van Gods leiding
in ons leven, en steeds meer groeien in liefde. God laten doen
zoals Hij het goed acht.
Dan lees je in de Bijbel dat de Vader de Schepper is, die Abraham
uitkiest en
leidt. De Zoon in het Oude Testament is “het volk van God”, de
uitverkorenen, de gelovigen. Abraham als eerste gelovige, én zijn nakomelingen
die de eerste gelovige in zijn gelovige godsrelatie volgen. De Geest is de
kracht die de geschiedenis voortstuwt; de liefde van de Vader die zich uitdrukt
in zijn voortdurend scheppen en die zich steeds weer geeft aan
de mensen, zijn volk.
Kunt u het nog een beetje volgen? Ik heb het gevoel dat ik alweer
aan het uitleggen ben en dat lukt toch niet. Maar wat moet ik anders?
In het Nieuwe Testament is Jezus de Zoon, de Messias, in wie het
geloof in de Vader, zijn Vader, totaal was. De Zoon, die zich volledig
toevertrouwde aan de Vader en zich liet leiden door de Geest van de Vader. Gods
Geest was Jezus Geest. Maar in de evangelielezing van vandaag worstelt Jezus
met hetzelfde probleem. “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog
niet dragen!” zegt Hij tegen zijn leerlingen. Straks, na dood en verrijzenis,
“zal de Geest der Waarheid u de komende dingen aankondigen.”
Zouden de leerlingen het hebben kunnen verwerken, de geweldige
invloed die hun getuigenis op de hele Westerse wereld gehad heeft? De beperktheid
van Jezus' aardse leven zal wegvallen en zijn woorden zullen zich tien-
honderdvoudig verbreiden. De Heilige Geest zal Jezus vertegenwoordigen in en
met de leerlingen.
Ze hadden het niet kunnen bevroeden, zoals ook wij vandaag nog
steeds Gods wegen niet kunnen doorgronden, laat staan dat wij zijn plannen
kunnen voorzien. Het blijft een groot mysterie, het mysterie van God, van de
mens en van het leven.
De schrijvers van het Oude en Nieuwe Testament hebben met dat
mysterie geleefd. Zij schrijven wat zij ervaren. In de eerste eeuwen bad de
kerk nog geheel op het ritme van de Heilige Schrift: “Eer aan de Vader, door de
Zoon, in de Geest.” Alleen de Vader wordt aanbeden, door de Zoon als eerste van
ons gelovigen, in de Heilige Geest, die in de biddende en werkende kerk is, in
iedere biddende en handelende mens. Eeuwenlang heeft de mens met dit mysterie
geleefd.
Maar wij mensen blijven niet graag stil staan voor mysteries. Wij
willen het graag heel precies weten. Wij willen het snappen en met ons verstand
doorgronden. Als er dan sprake is van Vader, Zoon en Heilige Geest, hoe zit dat
dan? In de loop van de tijd hebben we geprobeerd te begrijpen hoe de binnenkant
van de Drievuldigheid in elkaar zit. Er zijn theorien ontwikkeld en
daar zijn concilies over gehouden die formuleringen hebben
gevonden. Daar zijn zelfs oorlogen om gevoerd. Mensen hebben elkaar verketterd
en er is zelfs een ware splitsing in de Kerk tussen Oost en West door ontstaan.
Dikke boeken zijn er over geschreven en de knapste koppen hebben zich het hoofd
er over gebroken. We hebben er een feest voor ingevoerd, ieder jaar te vieren
op de eerste Zondag na Pinksteren. Het feest van de Heilige
Drievuldigheid. Het Feest van het ondoorgrondelijke mysterie van
God.
We kunnen God niet begrijpen en we kunnen Hem niet verklaren. Maar
we kunnen wel in Hem geloven en van Hem houden. En soms, soms kunnen we Hem
zelfs ervaren in ons leven en weten we ons gedragen door de liefde van onze
God. Pater Jan van Kilsdonk, mijn ruim tien jaar geleden overleden, bijzondere
Amsterdamse medebroeder, vertelde graag een gebeurtenis waarbij hij ontroerd
werd door Gods nabijheid. Hij zegende een huwelijk in
van een meisje dat katholiek en een jongen die 'niks' is. In het
huwelijksformulier werd toen gelezen: “Weest niet bang en maakt u niet angstig
bezorgd, want God is dichtbij en de Geest van God is in elk van jullie beiden”.
Op dat ogenblik, vertelt van Kilsdonk, worden de wat drammerige ogen van die
nuchtere atheïst vochtig. 'In mij de Geest van God?' In mij van
wie de Limburgse ouders van mijn geliefde goedmoedig maar toch
weemoedig fluisteren dat ik 'niks' ben? Het was net alsof de Geest van God voor
het eerst aan hemzelf, aan zijn gevoel en aan zijn hart geopenbaard werd. Zo
menselijk is het mysterie van onze drievuldige God,
Amen.
In
memoriam Mgr. Joop Stam
Op
4 mei j.l. ontvingen we het droeve bericht van het overlijden van Mgr. Joop
Stam, oud-deken van Amsterdam en oud-pastoor van de Nicolaasparochie. Maar hij
was ook in de Vredeskerk een graag geziene voorganger. Joop is 87 jaar geworden
en was in afwachting van een nieuwe hartklep. Zij hart bleek te zwak en hij
heeft de operatie helaas niet gehaald.
Joop was een bevlogen priester die in de jaren van het Concilie en
daarna probeerde de tekenen van de tijd te verstaan door er te willen zijn voor
de mensen die aan zijn pastorale zorg waren toevertrouwd. Eerst als
bedrijfsaalmoezenier en later in de parochiële zielzorg. Hij deed dat
bescheiden en met een groot pastoraal hart. Bij gelegenheid van zijn afscheid
als deken van Amsterdam verscheen er over hem een boekje met als veelzeggende
titel: ‘Ik loop hier stage.’ Zo beleefde hij zijn pastoraat, omdat hij zoveel
van mensen leerde. Hoewel niet geboren in Amsterdam, kende hij wel de Amsterdamse
humor die hem op de been hield in de soms moeilijke processen die hij als
pastoor en later als deken moest begeleiden. Hij kende de geschiedenis van het
bisdom en was daarom voor veel collega’s de wijze priester bij wie je om raad
kon vragen. Loyaal naar paus en bisschoppen, en met een pastoraat op maat. Een
man met een natuurlijk gezag, trouw aan de eucharistie, aan het getijdengebed
en aan Maria tot wie hij graag bad. Bij gelegenheid van zijn 60 jarig
priesterjubileum is een mooi interview met Joop verschenen op Nicolaas TV. Een
eerlijk beeld van wie hij in al die jaren wilde zijn als
priester. Hij was trouwens ook geen onbekende op de nationale televisie. Heel
wat jaren heeft hij vanuit de Nicolaas in Amsterdam de televisiemissen
verzorgd.
We verliezen in hem een bijzondere priester en een fijn mens. Dat
hij nu mag rusten in de vrede van het hemels Vaderhuis. Pastoor
Eric Fennis
Pasen 2022
Beste parochianen en vrienden van de Vredeskerk! Het zal u ook niet ontgaan zijn dat het Cultureel
Planbureau heeft aangeven dat er voor het eerst een meerderheid in Nederland is
die niet meer geloofd in God. Er is wel behoefte aan zingeving, maar dat vinden
bij God blijkt al lang niet meer vanzelfsprekend. Zoeken naar God, kan voor ons
moderne mensen ook lastig zijn. Want alle moderne communicatie middelen die ons
dagelijks leven beheersen maken ons ook ongeduldig. Alles moet snel en we
verwachten onmiddellijk antwoord. God communiceert niet op deze wijze. Maar is
dat een reden om Hem dan maar af te schrijven? Als kind leerde ik dat God te
vinden is in de geschiedenis. En dan niet als tijdsaanduiding, maar als iets
dat alomvattend is. Want God was er al toen de wereld nog woest en leeg was,
God is er nu, en God zal er ook in de toekomst zijn, zolang er sprake is van
leven op die grote aardbol waar wij op rondstappen. Want daar heeft God zich
bijzonder mee bemoeid, met dat leven! En dat leven begon met het verhaal dat
wij zo juist als eerste hoorde. Niet als een wetenschappelijk onderzoek hoe leven
is ontstaan, maar als een soort liefdesgeschiedenis waarom er leven is
ontstaan. En God sprak: ‘Er is licht!’ En water werd opzij geschoven. Land kwam
in zicht, gewassen groeiden en dieren kropen rond. En dan is er die mens die de
levensadem van God krijgt ingeblazen. En die mens hoeft niet alleen te blijven,
dit levende wezen mag een man en een vrouw in zichzelf ontdekken. Beiden beeld
van God en op Hem gelijkend. En daardoor zelf in staat om te scheppen en de
aarde te bewonen en te bewerken. En God zal er over zeggen dat het goed is! De
geschiedenis die God vanaf de eerste mens is aangegaan is bekend. Abraham die
geroepen werd het volk te verzamelen en Mozes die het volk naar het beloofde
land zou leiden. Maar het was voor God niet voldoende. En dus besluit Hij zelf
mens te worden. In Jezus werd zichtbaar hoe God het leven van ons mensen
bedoeld heeft. Als Gods Zoon werd Hij een mens die naast ons wil staan. Die
zijn leven voor ons wilde geven, maar de dood niet het laatste woord gaf. Die
door zijn opstaan uit het graf, ons heeft geleerd dat wij dat ook kunnen:
opstaan uit een moeilijke levenssituatie, uit verdriet, wanhoop misschien. Om
uiteindelijk definitief op te staan en dicht bij die God van het begin een
nieuw leven te mogen leiden. Dat God woont in de geschiedenis en mij vandaar
uit telkens persoonlijk aanspreekt, maakt dat ik als zwerver door de woestijn
van mijn eigen leven altijd bij Hem thuis mag komen. En die geschiedenis komt
dus in Jezus heel dichtbij. Hij is Gods woord en daad, Gods handen en voeten.
In Jezus laat God zich zien als de mens die zelfs onder de meest moeilijke
omstandigheden met je mee gaat. Toch lijkt Gods avontuur met zijn mensen te
eindigen in een graf. Zoals ook wij telkens een beetje sterven als we
liefhebben en moeten loslaten. Maar God laat het daar niet eindigen. Want we
lezen uiteindelijk dat op die vroege morgen de steen is weggerold en dat God
door Zijn engel zegt: ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen. God markeert de
geschiedenis daarmee opnieuw. En nu definitief! Hij maakt ons daarmee tot
kinderen van de hoop die mogen weten dat het na Goede Vrijdag telkens opnieuw
Pasen zal worden. Zoeken naar God: het is en blijft lastig in een wereld die
ons in verwarring laat, of misschien wel in je persoonlijk leven waarin je soms
niet weet waar je het zoeken moet. Maar stappen we in de geschiedenis die God
met ons is aangegaan, dan eindigt onze zoektocht bij Jezus die in Gods naam
opnieuw zal opstaan en ons uitnodigt in Hem te geloven en hetzelfde te doen.
Want Pasen wordt pas een blijde boodschap als we ook zelf in het verhaal durven
stappen. Ik wens u, mede namens het bestuur, van harte een Zalig Pasen! Pastoor
Eric Fennis
PREEK VREDESKERK PASEN 2022 (pater Gregory Brenninckmeijer S.J.)
over Handelingen 10, 34a.+
37 – 43, Johannes 20, 1 – 9
Het is niet zo
verwonderlijk, beste mensen, dat Kerstmis veel populairder is dan
Pasen. Dan kan het Salve
Regina Koor nog zo mooi de Krönungsmesse ten gehore
brengen. En we kunnen heel
de kerk op z'n mooist versieren. We kunnen de
mooiste gewaden voor de
dag halen. Dat is allemaal goed en we doen het met liefde
en vreugde. Maar we
omgeven het Hoogfeest van Pasen toch nooit met de warmte,
de tederheid, de
mensenliefde, die eigen is aan het Kerstfeest. Een pasgeboren kind
in een kribbe is nu
eenmaal veel aantrekkelijker dan een leeg graf.
Maar dat pasgeboren kind,
dat we zo innig hebben verwelkomd en in ons hart
gesloten, is opgegroeid
zoals kinderen doen. Is een volwassen man geworden en
heeft onder ons gewoond.
En als Petrus, vervuld van de Heilige Geest het volk
toespreekt, zoals we dat
zojuist hoorden in onze eerste lezing, dan roept hij juist
dat bij zijn toehoorders
terug in het geheugen. Herinneren jullie het je niet, hoe Hij
weldoende rondging en
allen genas die onder de dwingelandij van de duivel
stonden, want God was met
Hem. Maar ze hebben Hem aan het kruishout geslagen
en vermoord. Herinner je
je dat nog? Ze dachten dat het Jezus-verhaal daarmee
afgelopen was. Graf dicht,
steen er voor, Amen en uit.
Dat dachten wij ook, denkt
Petrus. Dat zegt hij niet hardop, maar dat lezen we in
alle evangelies. De
apostelen en de vrouwen en al de Jezus-vrienden dachten dat.
Ze waren er kapot van.
Hokten als teleurgestelde vrienden bij elkaar, sprakeloos,
moedeloos, verslagen.
Maria Magdalena houdt het niet uit in die treurige groep.
Heel vroeg in de morgen,
het was nog donker, ging ze naar het graf. Sommige
evangelisten zeggen dat
zij met z'n vieren naar het graf gingen om Jezus nog eens
keurig en liefdevol af te leggen.
Een laatste eer. Dan is er nog enken dood. Maar
toen was Jezus' lichaam
daar niet. De steen was weggerold en de dode was weg.
Het is letterlijk
on-voor-stelbaar!
Daarom haalt Pasen het
nooit bij Kerstmis. Dat kind in de kribbe is zo heerlijk
voorstelbaar, terwijl een
verdwenen dode en een leeg graf zo totaal onvoorstelbaar
zijn. Wat Maria Magdalena
zich hoogstens kan voorstellen is, dat iemand de dode
Jezus heeft weggehaald,
maar waaar hebben ze Hem dan neergelegd?
En dan begint, na de
eerste paniek, het verstand de overhand te krijgen. We
moeten gaan kijken,
navraag doen, horen of we iets kunnen doen? Jezus had zijn
leerlingen bij
verschillende gelegenheden gezegd dat Hij de derde dag na zijn dood
zou verrijzen. Maar de
evangelisten schreven er steeds bij dat de leerlingen niet
begrepen wat Hij met dat
'verrijzen' bedoelde. En inderdaad, die mogelijkheid kwam
op die Paasmorgen niet bij
hen op. Wat zij tijdens Jezus' leven niet begrepen, dat
begrijpen zij nu ook nog
niet. En wij, Jezus-vrienden van vandaag, wij begrijpen het
nog steeds niet. Wij
geloven wat ons verkondigd werd, hebben er zo onze eigen
voorstelling van, maar
begrijpen doen wij het ook niet.
Petrus en Johannes gaan
kijken. De een loopt sneller dan de ander. Waarom? Dat
wordt ons niet verteld.
Dat weet ik dus niet. Het roept bij mij iets op van, enerzijds
haast, onrust, zorg,
willen weten wat er gebeurd is. Anderzijds angst. Wat overkomt
ons, overkomt mij? Een
belast geweten remt Petrus' schreden. Ze kijken, vinden de
zweetdoek en de lijkwade,
maar wat is daaruit af te leiden? Als Hij was weggehaald,
dan zouden ze dat dode
lichaam toch niet zonder die doeken, waarin hij gehuld was,
hebben meegenomen. Het is
onbegrijpelijk. En dat klopt. Van Johannes zegt het
evangelie dat hij zag en
geloofde. Blijkbaar moeten we aan begrijpen voorbij. De
verrijzenis heeft met
'begrijpen' niets te maken. Maar het hart, het gevoel kan
aanvoelen waar ons
verstand niet bij kan. Johannes zag én geloofde.
Ik denk dat hij begon te
voelen dat Jezus' Vader, waar Jezus zo veel over sprak,
met wie Hij een
ijzersterke band had, en waar Hij zo onvoorwaardelijk op
vertrouwde, dat die Vader,
God dus, Jezus niet in de dood heeft achtergelaten. Dat
de Vader zijn Jezus over de
dood heen trouw is gebleven en Hem op een totaal
nieuwe wijze ten leven
gewekt heeft. In zijn eerste preek voor de mensen zegt
Petrus dat met evenveel
woorden: “God heeft Hem op de derde dag doen opstaan
en laten verschijnen aan
ons, die met Hem gedronken en gegeten hebben.” Hij leeft
in ons midden en wij zijn
daar de getuigen van. Begrijpen kunnen we dat niet. Er
valt gewoon niets te
begrijpen. We kunnen het enkel geloven. God is hier aan het
werk. De Vader is het die
Jezus uit het graf heeft weggenomen. Zoekt de Levende
dan ook niet bij de doden,
maar gaat en getuigt dat Hij leeft.
En dan blijkt Pasen
precies overeen te komen met Kerstmis, terwijl het er qua sfeer
zo sterk van verschilt.
Met Kerstmis heeft God zijn Zoon menselijk leven gegeven
uit de maagd Maria,
waardoor Hij als mens een mensenleeftijd lang onder ons heeft
geleefd. Met Pasen heeft
God zijn Zoon godmenselijk leven gegeven, waardoor Hij
voor altijd bij ons
blijft, niet langer beperkt door tijd en ruimte, maar altijd en
overal 'God met ons.'
Amen.
1e zondag van de Vastentijd/40-dagentijd, 6 maart 2022
evangelie: Lukas 4,1-13
Deuteronomium 26,4-10. Psalm 91. Romeinen 10,8-13
Dankbaarheid als beste remedie tegen elke verleiding
Het is niet zo moeilijk om de verleidingen van de duivel in de woestijn
te leggen naast het gedrag van de president van het grootste land ter wereld:
hij zorgt er wel voor dat zijn vrienden geen honger lijden; hij oefent macht
uit over allerlei landen op aarde, alsof God Zelf ze aan hem gegeven heeft; en
hij stort zichzelf niet in de afgrond, maar wel hele volken – alsof God hem wel
zal beschermen [cf. Ps 91,7]. Vanuit het Evangelie kun je alleen maar concluderen dat de oorlog die
nu het Oekraïense volk teistert, kwaad is.
Maar laat de slechtheid van een wereldleider geen argument zijn om niet
naar onszelf te kijken! De tijd van 40 dagen vóór Pasen is immers aan ieder van ons gegeven om ons te
heroriënteren, om onze houding, ons doen en laten tegen het Licht te houden. Soms
voelt ook voor ons het leven aan als een oorlog: als we ons aangevallen voelen
en we ons willen verdedigen. Soms voelt het leven als een woestijn: we proberen
te overleven en in onze drang tot zelfbehoud kunnen wij doen alsof wij zelf God
zijn, alsof we zelf het middelpunt zijn geworden van de wereld.
We lezen vandaag het verhaal van de verleidingen van Jezus in de
woestijn naast het verhaal van Gods Volk in de woestijn. Jezus staat aan het
begin van Zijn optreden. Hij weet dat Hij de geliefde Zoon van God is. Dit
verklaart ook de Stem uit de hemel bij Zijn doop [Lk 3,21v]. Dat Hij de verleidingen in de
woestijn glansrijk doorstaat, hoeft ons dan ook niet te verbazen. Hij is
vervuld, vòl van de Heilige Geest. Maar door deze ontmoeting van Jezus met de duivel
realiseren wij ons dat iedereen die gedoopt en gezonden is, elk kind van God,
blootstaat aan zulke verleidingen: alsof het in het leven om mijzelf gaat;
alsof oneigenlijke middelen geoorloofd zouden zijn om mijn doel te bereiken;
alsof ik zo belangrijk ben, dat God mij sowieso wel zal redden – een soort
geestelijke hoogmoed.
Gods Volk in de Eerste lezing staat ook aan het begin van een nieuwe
levensfase: na 40 jaar zal het weldra vanuit de woestijn het Beloofde Land in
trekken. Maar voordat het zover is, krijgt het wel allerlei instructies. Want
het Volk is weliswaar uitverkoren en geliefd en begenadigd – God werkt vóór hen
– maar het Volk mag zichzelf dus niet tot middelpunt maken van het bestaan;
niet het Volk, maar Gòd is het Doel. Het Volk van God moet Gods liefde en
goedheid concreet maken in de wereld, door in Zijn Geest te leven en met Hem
mee te werken. Maar, als je bedreigd wordt, als je geteisterd wordt door mensen
die je onrecht aandoen, als je honger lijdt en, armoede en ziekte je beheersen,
hoe groot is dan niet te verleiding om het heft in eigen hand te nemen en
stevig terug te slaan: ìk moet toch
overleven?
In dit gedeelte uit Deuteronomium leert Mozes zijn volksgenoten in Gods
Naam een andere houding: dankbaarheid. Voordat zij het Beloofde Land
binnentrekken, brengt hij hun in herinnering dat het God is Die hun voorouders
heeft bevrijd uit de slavernij van Egypte: jullie zijn vrije mensen, omdat God
jullie voorouders heeft bevrijd en door de ellendige woestijn heeft geleid. Je
hebt je vrijheid dus niet aan jezelf te danken!
Zelfs mensen die zelf door een woestijn zijn gegaan, kunnen nog vergeten
hoezeer ze geleden hebben: “Laten we het maar vergeten, want het is voorbij.”
En bij een volgende generatie is die geschiedenis inderdaad al vergeten en gaan
mensen geloven dat ze die vrijheid zelf gekozen en gemaakt hebben. “De vrijheid
is dan van mij en daarom wil ik ook
helemaal zelf mijn keuzes maken. Wie mijn vrijheid inperkt, wie zich met mij
bemoeit, zal ik behandelen als een vijand…”
Wij wéten dat we door algoritmes, reclame, maar ook door onze eigen
lichamelijke en geestelijke beperkingen (zoals blinde vlekken) en ons lijden
(en gevoeligheden, trauma’s) bepaald niet vrij zijn om te kiezen. Daarbij zijn
we niet in alle opzichten goed geïnformeerd – óók door onze eigen luiheid! – en
wij laten ons maar al te gauw meeslepen door onze angsten, boosheid en
verlangens en door wat anderen vinden. Dit geldt voor individuen, maar werkt
door in een samenleving: van God los en zonder weet van de eigen geschiedenis,
zijn we nergens in verankerd en raken we op drift.
Mozes leert zijn volksgenoten om elk jaar de eerste opbrengst van het
land te brengen naar de priesters die ze namens
God (niet uit naam van zichzelf; het gaat niet om hen!) zullen aannemen. Als
deze opbrengst wordt aangeboden, dient de gever zich in herinnering te roepen
waar hij vandaan komt: “Mijn voorouders zwierven rond, maar U, God, hebt hen
vaste grond onder de voeten gegeven. Dat ik nu deze oogst kan binnenhalen, heb
ik dus aan U te danken” [Dt 26,5vv].
Dit ritueel creëert bewustwording en maakt een mens dankbaar. Als je
dankbaar kunt zijn voor wat je hebt ontvangen, zul je niet gauw vervallen tot
eigenwaan, hoogmoed, hebzucht, de baas spelen, eerzucht enzovoorts. Zulke
verleidingen kennen we allemaal, vooral als we in een woestijn verkeren [armoede, onrecht, eenzaamheid,
onbegrepen zijn…]. Maar als je dankbaar kunt zijn
voor datgene wat je hebt ontvangen [Mt 19,29], zul je ondanks alles gastvrij,
vrijgevig, vriendelijk, eerlijk en oprecht, behulpzaam kunnen zijn. Want je
beseft dat je al het goede uiteindelijk gekregen hebt! [cf. 1Kor 4,7] Daarom kan Paulus ook zeggen aan de christenen van Rome: “Niemand die
in Hem gelooft, zal worden teleurgesteld” [Rm 10,11]
Het kwade kunnen we proberen te vermeiden, onderdrukken en bestrijden.
En gedoopten kunnen elkaar “van buitenaf” overtuigen om goed te doen aan armen,
zieken, vluchtelingen enz.. Maar het meest effectief is dankbaarheid. Want
dankbaarheid maakt ons “van binnenuit” open. Dankbaarheid voor al het goede is
de beste remedie tegen het kwaad dat ons probeert te verleiden. Dankbaar
bewandelen mensen van harte, van binnenuit de weg die Jezus ons voorgaat – het
gaat bijna vanzelf!
Mogen wij daarom door het samen vieren van deze Eucharistie [= Grieks, betekent: dankzegging] groeien in dankbaarheid – omwille van ons welzijn en omwille van ons
heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Feest van de Doop van de Heer, 9 januari 2022
evangelie: Lukas 3,15-16.21-22
Jesaja 40,1-5.9-11. Psalm 104. Titus 2,11-14. 3,4-7
Groeimodel
We vieren de Doop van de Heer steeds aan het begin van het nieuwe kalenderjaar: de tijd van de goede voornemens; “Dit jaar wil ik dingen toch anders, beter gaan doen.” We vieren deze liturgie nu er in Nederland een nieuwe regering wordt gevormd. Het is de kans om datgene wat goed uitwerkte voort te zetten, wat bleef liggen op te pakken en te leren van fouten. In de Kerk wordt dit een jaar waarin een bijzondere bisschoppensynode plaatsvindt, waarop gesproken zal worden over de Kerk als een synodale gemeenschap, d.w.z. niet een instituut waar alles “van bovenaf” bepaald wordt, maar de Kerk waar Paus en Bisschoppen luisterend en in dialoog met de andere gelovigen een weg voorwaarts zoeken.
Deze drie aspecten horen bij een leven als gedoopte: dat je samen met anderen wilt blijven groeien als individuele persoon, als lid van de samenleving en als lid van de Geloofsgemeen-schap die de Kerk is; groeien in kwaliteit (in liefde, geloof, hoop) en groeien naar elkaar toe (elkaar horen, proberen te begrijpen en elkaar helpen).
Het vieren van de Doop van de Heer maakt ons bewust dat we zelf gedoopt zijn. De doop is zo fundamenteel, dat we dit elk jaar vieren, als afsluiting van de Kersttijd. Door ons doopsel zijn wij onlosmakelijk met de Heer verbonden, ook als we “er” (tijdelijk) nauwelijks iets mee doen! Dit Verbond hangt niet primair van ons af: de Vader heeft sowieso al Zijn kinderen lief [cf. Lk 3,22. Rm 5,8. 1Joh 4,19] – vandaar ook “het verhaal van de verloren zoon” [Lk 15,11vv]. Zo barmhartig is de Vader, dat Hij ons door Zijn eerstgeboren Zoon overvloedig laat delen in Zijn Geest, Die ons vernieuwt en ons verbindt met Hem en met elkaar [Tit 3,5 cf. Rm 5,8. Ef 2,22. etc.]. Zo zet Hij ons op de Weg.
Door ons doopsel in Gods Naam zijn wij dus op een bijzondere manier één gemaakt: over de grenzen van bloedband (afkomst), taal, kleur en cultuur, geslacht en geaardheid, leeftijd en sociale klasse heen. We zien dit in de evangelieverhalen: het leven en sterven van Jezus, als de vervulling van de profetie van Jesaja dat de Heer Zelf als een herder al de schapen samen-brengt, voor hen zorgt en met zachte hand geleidt [Js 40,11. Joh 10,1vv]. Juist nu er zo’n wantrouwen en enorme verdeeldheid tussen mensen is, juist nu zovelen hun geloof verliezen (in God, in een betere toekomst), juist nu problemen van klimaat, vluchtelingen, onrecht en geweld ons boven het hoofd groeien, is het goed om ons te realiseren dat God mensen bij elkáár brengt! Het doopsel bekrachtigt dat àllen die geloven en zoeken te geloven, in Gods ogen broers en zussen zijn van elkaar!
Maar… ervaren wij dit ook? Worden we ècht geraakt door de realiteit van vervolgde christenen in Azië en Afrika? Worden we inderdáád geraakt door de armoede van medechristenen in Centraal en Zuid-Amerika? Voelen we ons überhaupt verbonden onze broeders en zusters met problemen in eigen land?
En… handelen we daar ook naar? De liberale kerngedachte gedachte is dat iedereen voor zichzelf moet kunnen zorgen. Daar is op zich niks mis mee, maar wel als we daardoor ver-geten dat we door het doopsel één zijn gemaakt en samen één Lichaam vormen [1Kor 12,12-30. Ef 4,3-6]. Omzien naar elkaar in het voetspoor van Jezus is dáárom essentieel in het leven van gedoopten.
Hoe schrikbarend groot is dan het contrast tussen het doopsel en de betekenis ervan voor ons leven en anderzijds de levenshouding die we nu zien, hier en wereldwijd?! Hoe mensen aan elkaar voorbij lopen alsof ze niets met elkaar te maken zouden hebben! Hoe mensen tegenover elkaar staan als vijanden, elkaar naar het leven staan! We kunnen het grondig oneens zijn met elkaar, maar is dat een reden om de ander te bedreigen en te beschadigen?
Wij echter zien uit naar de toekomst met hoop, zegt Paulus in de Tweede lezing. Hoop betekent een open houding: open naar God; omdat de toekomst in Zijn hand ligt, geven hoopvolle mensen het oordeel uit handen [wij verwachten onze verlossing van Hem, niet van onszelf, cf. Tit 2,13]. En: open naar elkaar, omdat wij dóór alle verschillen heen elkaar herkennen als Nieuwe-Verbondgenoten, Gods-Volksgenoten [Tit 2,14b], Zijn familieleden [Ef 2,19-22], mede-leden van het Lichaam van Christus [1Kor 6,15. 10,17. 12,13].
Als Paulus ons dan oproept om “in deze tijd bezonnen, rechtvaardig en vroom” te leven [Tit 2,12], is dat niet simpelweg een moralistische oproep tot fatsoen. Paulus brengt ons veeleer in herinnering dat wij door God liefgehad worden – niet als een beloning voor goed gedrag [Js 40,10b], maar omdat Zijn liefde zo groot is [Tit 3,5a]. Hij herinnert ons eraan dat we daardoor niet langer in de ban zijn van het kwade, maar bevrijd, herbóren (!) zijn, om gráág het goede te doen [Tit 2,14b]. M.a.w., Paulus herinnert ons eraan wat wij ten diepste willen!
Wie gedoopt is, is daartoe gezalfd met de Heilige Geest en met vuur: we hoeven ons er alleen maar voor open te stellen – Gedoopten zijn geen zzp-ers die alleen staande proberen te blijven in een grote boze wereld; wij zijn Zijn geliefde kinderen [Lk 3,22. 1Joh 3,1] en werken met Hem mee [cf. 1Kor 3,9] – en we zullen merken dat Hij ons helpt, ons draagt, inspireert; dáár krijg je energie van! [cf. Ex 3,2b] We groeien in geloof, hoop en liefde en groeien naar elkaar toe: een groeimodel. Zó maakt Hij de schepping weer nieuw [Ps 104,30].
Tot slot, laten we beseffen dat wij geroepen èn begenadigd zijn om evenzo om te gaan met niet-gedoopten en met degenen die het spoor bijster zijn! De Bron van heil is immers op aarde is verschenen voor àlle mensen [Tit 2,11 cf. Js 40,3v]. Laten wij daarom elkaar en iedere mens die wij ontmoeten, meenemen op die weg: omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Preek op het
Hoogfeest van Driekoningen 2022
Ieder
jaar treden opvallend genoeg meer jong volwassenen toe tot de katholieke kerk.
Jonge mensen, de meesten tussen de 30 en de 45 die midden in het leven staan,
kritische vragen stellen en hongerig zijn naar wat de Kerk aan spiritualiteit en
geloof te bieden heeft. En ondanks de problemen in diezelfde Kerk en de in de
in de ogen van de maatschappij soms verouderde opvattingen, kiezen ze bewust en
in alle vrijheid.
Eén
van de geloofsleerlingen uit een groep die ik zelf begeleide verbaasde zich wel
over het feit dat met zo’n mooi geloof de meeste kerken normaal op zondag toch
niet vol zitten. En ze zei: ‘Het moet toch geweldig zijn als je al deze rijkdom
van bidden, zingen en vieren al van kinds af aan meekrijgt’.
Ja,
dat is zo. Maar het is ook net als met die Zwitser die al jaren in de bergen
woont en die iedere keer toeristen weer hoort verzuchten: ‘wat heeft u toch een
prachtig uitzicht.’ Zij zijn dan redelijk verbaasd als hij vervolgens antwoord:
‘ach, alles went!’ Soms ontdekken mensen het geloof en zijn ze blij en dankbaar
het gevonden te hebben.
En
kijken dan om zich heen en merken dat tallozen die het geloof van huis uit
hebben meegekregen, er ogenschijnlijk maar een beetje ongeïnteresseerd langs
leven.
Een
mooi voorbeeld van geloofszoekers en geloofsvinders
hebben
we vandaag in de Wijzen uit het Oosten.
Over
die wijzen en hun tocht naar Bethlehem is al heel wat af gefantaseerd.
Bijvoorbeeld hoeveel het er zijn, want het evangelie noemt helemaal geen getal.
Ze
hebben drie gaven bij zich, dus dat kan iets zeggen over het aantal.
De
psalmen spreken over koningen uit Tarsis die geschenken meebrengen.
Zo
veranderen de wijzen in ons spraakgebruik in drie koningen.
Maar
misschien waren het er maar twee, misschien wel meer dan drie.
Het
doet er niet zo toe. Veel belangrijker dan hun aantal is hun innerlijke
houding.
Ze
zijn op zoek,
ze
laten land en omgeving achter zich
en
moeten misschien hoge kosten maken voor een lange reis.
Waarom?
En wat zoeken zij?
Het
evangelie zegt ons niet veel over hun achtergrond,
maar
de lijn van het verhaal doet ons denken aan Oosterse sterrenkundigen die in de
sterren een teken hebben gezien ,
dat
voor hen de aanwijzing was van een goddelijke koning.
Want
in het beeld van die tijd is de sterrenhemel het eigen terrein van God.
Zo’n
eenvoudig geloof,
geloven
dat God je iets wil laten weten,
geloven
dat Hij dat met de sterren kan doen,
zo’n
eenvoudig geloof is voor de wijzen genoeg om hen te leiden.
Het
zijn daarmee gelovigen van het beste soort.
In
alle culturen en in alle gelovige tradities is dit in ieder geval hetzelfde:
wil
je God in je leven vinden, dan zul je iets los moeten laten en op zoek moeten
gaan.
Koninklijke
wijzen die alles achterlaten om de ware wijsheid van de ware koning te vinden.
Ze stellen daarmee aan ons de vraag wat wij over hebben voor ons geloof. Mag
het ons moeite kosten om God te vinden
of
leggen we liever de bal terug bij God die zich in onze beleving vaak niet
vinden laat?
En
dat brengt ons op een andere opmerkelijkheid.
Want
wat is het doel van hun tocht?
Ze
gaan op weg om een koning te vinden, maar wat willen ze met die koning?
Willen
ze collegiaal contact in het licht van handelsbetrekkingen?
Willen
ze een wijs woord, zoals bij Salomo?
Of
spelen hier diepere gevoelens?
Zoeken
ze genezing, bevestiging van hun hoop,
een
antwoord op hun twijfels,
troost
misschien in hun wisselvallige bestaan?
Wat
zoeken ze uitgerekend bij deze koning,
die,
als ze Hem gevonden hebben,
niets
meer blijkt te zijn dan een klein kind in een voederbak.
Toch
staat het er in het evangelie heel simpel:
‘Wij
hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te
brengen’. Geen ander doel dus, dan hem hun hulde brengen. Ze komen niets
vragen, hebben niets voor zichzelf nodig,
Nee,
ze komen hem alleen eer bewijzen.
Maar
is dat eigenlijk ook niet de kern van ons samenkomen hier?
Toch,
als ik u zou vragen waarom u vandaag naar de kerk bent gekomen,
zult
u misschien antwoorden dat u hier rust vindt,
dat
u wilt bidden voor een goed nieuw jaar
of
wilt genieten van de mooie koorzang?
Dat
u geraakt wilt worden, en energie op wilt doen,
omdat
je, zeker in de huidige omstandigheden, tegen een nieuw jaar ook een beetje op
kunt zien.
Kortom,
het kan zijn dat we toch een beetje voor onszelf naar de kerk gaan. De wijzen
gaan niet voor zichzelf naar de kribbe,
wat
zouden ze ook kunnen verwachten van dat kleine kind in dat schamele onderkomen?
Nee, ze gaan om Hem hulde te brengen.
Maar
krijgen ze dan echt helemaal niets?
Kan
het zijn dat ze armer weggaan als dat ze gekomen zijn?
Materieel gezien wel, maar geestelijk gaan ze met een
enorme rijkdom naar huis.
Hadden
ze eerst een ster nodig om Gods teken te begrijpen,
nu
hebben ze Gods teken gezien.
Gods
eigen Zoon in de vorm van een mensenkind.
Een
mens dus van vlees en bloed.
Kwetsbaar
en klein, maar van een ongekende grootheid.
Zij
hebben Hem gezien, gehoord en hun handen hebben Hem aangeraakt.
Maar
het waren wel ogen en oren en handen van geloof.
Zij
zien een kind, maar voelen en geloven nu al dat Hij ook hun verlosser zal zijn.
En
hoe gaan ze terug?
Langs
een andere weg!
Maar
het is niet langer de ster die hen de weg wijst.
Ze
hebben een nieuwe ervaring opgedaan, namelijk dat God hun wereld is
binnengetreden en ze mogen vanaf dat moment een direct contact met Hem voelen.
Er
staat niet voor niets in het verhaal:
‘En
in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren,
vetrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Wat
leren die wijzen ons, moderne gelovigen aan het begin van 2022.
Van
alles natuurlijk en al die diepe gedachten zou ik kunnen noemen.
Over
ogen openen voor het nieuwe,
over
God ervaren in de gewone dingen van alle dag,
als
gelovige blijven zoeken om steeds beter te kunnen vinden.
Het
is allemaal waar!
Maar
we kunnen ook doen zoals de wijzen;
gewoon
op zoek gaan om Hem onze eer te brengen.
En
zonder dat we direct iets vragen zullen we dan alsnog ontvangen wat Hij ons
geven wil: een rechtstreeks contact met God.
Het
kind in de kribbe had nog geen uitgewerkte theologische plannen,
een
kerkelijke hiërarchie was Hem vreemd
en
begrippen als gerechtigheid en naastenliefde moesten nog worden ingevuld.
Hem
onze eer brengen,
betekent
eenvoudig weg erkennen dat Hij bestaat en dat Hij liefde is.
Dat
is de eerste stap op weg naar geloven.
Dat
geldt voor hen die er pas op latere leeftijd mee in aanraking komen,
maar
net zo goed voor mij die in de wieg al katholiek was.
Hem
erkennen en weten dat Hij liefde is, kan zelfs na jaren pas doordringen,
Net
als bij die Zwitser,
die
na al die jaren gewend aan zijn uitzicht,
daarin
zomaar ineens iets nieuws kan ontdekken.
Hem
onze eer brengen, meer vraagt Hij niet,
de
rest komt dan vanzelf.
We
hebben namelijk net als de wijzen nog een hele weg terug te gaan
om
dat op ons in te laten werken.
Maar
het is net als bij hen wel een andere weg,
niet
die van vertwijfeld zoeken, maar van gelovig vinden.
Want
zoeken naar Hem
Is
’s-Avonds opstappen,
Naar
het Oosten toe,
De
nacht heel zwart tegemoet,
Omdat
je zeker bent dat je door de nacht
Het
licht in het Oosten opnieuw zult ontmoeten.
Zoeken
naar Hem
Is
de ondergaande zon niet achterna lopen
Uit
vrees het licht te verliezen,
Maar
in jezelf zoveel licht bezitten
Dat
de donkerste nacht
De
bode wordt van een nieuwe morgen.
Een
mooie gedachte om zo met de wijzen uit het Oosten een gelukkig, een gelovig en
een gezegend nieuw jaar in te gaan.
-
Pastoor
Eric Fennis
En zo
zit je dan opeens in een abdij als postulant (tegen de tijd dat
u dit leest). Nadat je er in 2012 een week op retraite bent geweest en
datzelfde jaar eerder in Jeruzalem (Israel, niet de voormalige
scholengemeenschap waar je op zat) was, waar je een epifanie ervoer. En dat
terwijl je dacht dat er “wetten en praktische bezwaren” in de weg stonden.
Later daarover wat meer.
Na
Atheneum, afgestudeerd als sinoloog in Leiden, een jaar met een beurs in
Beijing, en ruim vijftien jaar, omgeschoold, in de ICT (voornamelijk bij IBM)
als voornaamste wapenfeiten ben ik nu hier, bij ‘La Trappe’, aanbeland.
Met
deze stap wil ik proberen dichterbij het Goddelijke Mysterie komen. Mijn band
met God verdiepen. Ik heb naast de Bijbel van kaft tot kaft, een aantal boeken
over filosofie gelezen, en over andere religies, zoals (Zen) Boeddhisme,
Daoïsme (Zhuangzi & Daodejing), de Hindoestaanse Bhagavad Gita, en de
Qur’an. Waar je allemaal interessante, waardevolle inzichten kunt vinden. En ik
vond wat voor mij een rationele verklaring was voor mijn geloof. Toch groeide
er de overtuiging dat ik het transcendente tekort deed. En zo kwam ik ook weer
uit bij een meer intuïtieve beleving van het Rooms Katholieke geloof.
We
zijn bij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven met zestien, en binnenkort
misschien wel met achttien of twintig monniken. Dat zit zo. Met mij erbij waren
we voordat ik terugkeer om in te treden met zestien. Maar er zijn nog twee
monniken in Indonesië, waarvan er zeker één terugkeert, en waarvan we hopen dat
de ander ook definitief zal terugkeren en intreden. En dan zijn er nog twee
nieuwe ‘kijkjongens’ zoals wij worden genoemd vóór intrede. De eerste komt in
oktober meeleven, de ander in november en begin december. Het is geenszins een
uitgemaakte zaak dat allen komen en blijven, maar het zou kunnen. Of dat ik
blijf, al is dat wel mijn intentie en hartewens. Update: de eerste ‘kijkjongen’
treedt in januari, Deo volente, ook in, de tweede heeft zijn ‘kijkoperatie’ tot
nader order uit moeten stellen wegens persoonlijke omstandigheden.
Het
heet overigens Koningshoeven omdat het ooit een privédomein van koning Willem
II was. De Trappisten, of beter: de Orde van de Cisterciënzers van de Strikte
Observantie (verkort: OCSO), zien sommigen als een orde met een ‘spartaanse’
levenswijze. Ik ervaar dat niet zo. Daarnaast is deze communiteit een warme,
open gemeenschap die er voor elkaar is.
En
we hebben dochterkloosters in Oeganda en Indonesië. In Oeganda is er Our Lady
of Victoria, een abdij waar mannen zitten die oorspronkelijk voor een deel in
een abdij in Kenia zaten, maar daar zijn moeten vluchten. In Indonesië hebben
we Rawaseneng in Midden-Java, en Lamanabi, daar weer een
dochterklooster van op Flores.
Voor
met name het bouwen van een middelbare school voor de gemeenschap in Oeganda
(waarvan de grond fifty-fifty is gedoneerd door de plaatselijke Katholieke- en
Islamitische gemeenschappen, en waarom derhalve de school ook een oecumenisch
karakter krijgt.) zijn we de ‘kaasactie’ begonnen, die zeker lokale-, maar
zelfs landelijke bekendheid heeft gekregen. De door de Covid-19 pandemie enorm
gegroeide voorraad, is schrikbarend hard geslonken.
Nog
even over Elsschot’s ‘wetten en praktische bezwaren’. Voorheen was er de regel
dat je maar tot je vijftigste mocht intreden. En ik had mijn ouders beloofd,
als enig kind, dat ik er voor hen zou zijn tot aan hun overlijden. Ik dacht dat
deze zaken zouden conflicteren met mijn intreden, maar gelukkig zijn we er in
overleg uitgekomen, zodat deze geen sta-in-de-weg meer zijn. Ik kan mijn
belofte aan mijn ouders gestand doen, en toch deel worden van de gemeenschap.
Daardoor betekenen straks mijn tijdelijke- en eeuwige geloften voor mij nog
meer.
Die
weg zal gaan via in principe één jaar postulaat en dan minimaal drie jaar
noviciaat, Deo volente. De laatste broeder die onlangs zijn plechtige professie
deed, deed dat na zes jaar, hetgeen redelijk gemiddeld qua duur schijnt te zijn
bij onze orde.
Samen
met koning Willem II kan ik tot nu toe, al klinkt dat mogelijk paradoxaal voor
menigeen die dit leest, verzuchten: “Hier kan ik werkelijk vrij zijn”.
Hartelijke
groet aan alle parochianen van de Vredeskerk,
Petrus
Johannes Andreas Maria (Pieter-Jan) Moorrees, ex parochiaan van de Vredeskerk
PREEK
VREDESKERK ZONDAG, 3 OKTOBER 2021, Gregory Brenninkmeijer sj
over
Genesis 2, 18 – 24 en Marcus 10, 2 – 12
Toen
God de wereld schiep, beste mensen, was er niemand bij om te noteren wat er toen allemaal gebeurde. Duizenden
jaren later hebben mensen, die intussen
hadden leren lezen en schrijven, mensen die hoorden tot de twaalf stammen van
Israël, opgeschreven in een schitterend scheppingsverhaal hoe zij zich
voorstelden dat het in het begin gegaan is. Daaraan hebben we dat gedicht te
danken over het ontstaan van hemel en aarde in zeven dagen, en van de mens in
de tuin van Eden. We lezen dat gedicht nog steeds, ieder jaar in de Paasnacht,
als we ons herinneren hoe God met mensen omgaat.
Dan
realiseren we ons weer dat God aan de oorsprong staat van al wat bestaat. Dat Hij aan het werk is tot op de
dag van vandaag, en dat wij ons aan Hem kunnen toevertrouwen.
Het
is natuurlijk prachtig en ontroerend dat die oude schrijver zich voorstelde dat
God medelijden kreeg met Adam, die zich in die mooie tuin hopeloos alleen
voelde. De mens had alles goed bekeken wat er te zien was en alle dieren namen
gegeven, maar er was geen schepsel bij dat hem ten diepste kon bevredigen. Hij
was, temidden van de rijkdom van de schepping, eenzaam en alleen. Dat was niet
goed. En God, die dagelijks liep te genieten van zijn schepping, zag dat dat
niet goed was. “Het is niet goed dat de mens alleen blijft”, hoorden we God
zeggen in onze eerste lezing van vandaag. “Ik ga een hulp voor hem maken die
bij hem past.”
Over
die zin, over die woorden, die de schrijver van het boek Genesis God in de mond
legt, zou ik vandaag met u een beetje willen nadenken. Om te beginnen mogen we
niet vergeten dat die woorden meer dan 2000 jaar oud zijn. Ze schilderen het
levensgevoel en de omstandigheden van die vroege
tijden.
Als er dus staat dat de vrouw een hulp zal zijn voor de man, dan betekent dat,
dat in die oude samenleving de vrouw zo werd gezien. Het betekent dus niet dat
God de vrouw bedoeld heeft als hulpje van de man. In tegendeel, God bedoelde de
vrouw als partner, een tegenover, als iemand die past bij de man. Ze moesten
bij elkaar passen, elkaar tot hulp en steun zijn. En Adam is helemaal gelukkig.
Hij ziet Eva helemaal zitten als “vlees van mijn vlees en been van mijn
gebeente”. Hij noemt haar 'Mannin' en geeft daar prachtig de gelijkwaardigheid
mee aan van man en vrouw, Man en Mannin.
“Het
is niet goed dat de mens alleen blijft.” Dat gold voor de mens in het aards
paradijs, dat geldt evenzeer voor de mens in de wereld van alle tijden, tot op
de dag van vandaag. Jezus onderstreept dat nog 'n keer als wij Hem in ons
evangelie horen zeggen, dat de man zich zal binden aan zijn vrouw en die twee
zullen één vlees worden. En wat God verbonden heeft dat mag een mens niet
scheiden. Man en Mannin zijn onafscheidelijk, want “het is niet goed dat 'n
mens alleen blijft”.
Dat
was de theorie, dat is het ideaal. Maar in de loop van de tijd, in de loop van
die duizenden jaren is er van alles goed gegaan, maar er is ook van alles fout
gegaan. In de tijd van Mozes al bleken mannen en vrouwen soms niet zo goed bij
elkaar te passen als gehoopt. En hoe moest dat dan als ze het niet met elkaar
konden uithouden? Dan moest het uit-elkaar-gaan goed geregeld worden. Dan moest
er volgens de wet van Mozes een scheidingsbrief komen. Maar Jezus zegt: Dat was
oorspronkelijk niet de
bedoeling,
want dan komen mensen alleen te staan en het is niet goed dat een mens alleen
is. Die regeling van Mozes was nodig, omdat wij vaak geen paradijselijke mensen
zijn. “Om de hardheid
van
uw hart” zegt Jezus, moesten er dingen geregeld worden.
Als
we nu in onze wereld om ons heen kijken, dan zien we dat enorm veel mensen
alleen zijn. We leven zoveel langer dan in Mozes tijd, of in Jezus tijd. Mensen
komen toch alleen te staan; neem alleen al de weduwen en weduwnaars, al de
mensen die hun partner verloren hebben. Maar ook de
velen,
die om welke reden dan ook nooit een partner gevonden hebben.
Regelmatig
kunnen we lezen of horen dat eenzaamheid een van de grootste problemen is van
onze tijd. Tijdens Corona zijn we er nog eens hard mee geconfronteerd.
Ziekenhuizen en verpleeg- of verzorgingshuizen werden voor bezoek gesloten. We
werden op afstand van elkaar gezet en mensen konden maandenlang hun dierbaren
niet zien. Dat veroorzaakte veel eenzaamheid.
Criminelen
en boosdoeners straffen we met eenzaamheid in de gevangenis.
Er
zijn zoveel mensen alleen, dat we als samenleving heel wat hebben bedacht om
die eenzaamheid te verlichten. Er zijn de engelen van de Thuiszorg, en hoeveel
hulpdiensten zijn er niet die maaltijden aan huis bezorgen. De media brengen
alle nieuws en alle vermaak de woonkamer binnen. Dat is geweldig en goed
bedoeld en bedacht, maar wie alleen en eenzaam is zit om lévend contact en
echte relatie verlegen. Het is echt niet goed dat een mens alleen blijft.
Wat
moeten we hier nu mee? Op de eerste plaats is het belangrijk dat we deze woorden
van onze lezingen ter harte nemen en goed tot ons laten doordringen. De
oplossing van het probleem van de eenzaamheid heb ik ook niet. Ik zou alleen
hopen dat mensen zich in hun eenzaamheid niet opsluiten.
Dat
zij niet bang zijn voor hun medemensen, niet bang zijn om hulp te vragen. En ik
zou hopen dat ieder van ons om zich heen kijkt en zich niet afsluit voor de
eenzaamheid van de naasten. Ik weet dat er al enorm veel gedaan wordt. En ik
weet ook dat we niet alle nood kunnen lenigen, en dat
we
ook maar beperkt zijn in onze tijd en onze middelen. Maar als ieder van ons één
ander onder de arm neemt, 'n beetje tijd beschikbaar stelt, één medemens tot
zijn of haar naaste maakt, dan zijn er velen minder alleen. En ieder die zo
zijn hart heeft geopend en plaats heeft gemaakt in haar leven
voor
een eenzame ander, die weet dat je werkelijk gelukkig kunt worden van alles wat
je doet voor een medemens, Amen.
Kerkwijding OLV Koningin van de Vrede te Amsterdam, 8 augustus 2021
evangelie: Johannes 4,19-24
Jesaja 56,1-7. Psalm 150. 1Korinthiërs 3,9-17
De Kerk, dat zijn wij
Na de Wereldoorlogen zijn er verscheidene kerken gebouwd als
Vredes-kerk. Katholieken kozen als patroon voor deze vredes-kerken Maria als
Koningin van de Vrede. Want zij is degene die de Vredevorst voortbracht [Js 9,5], was er aan de voet van het Kruis getuige van hoe van Godswege duurzame
vrede tot stand wordt gebracht [Ef 2,14-18 etc.] en zij ontving de Heilige Geest
Die vrede geeft [Joh 20,19-23]. Onder haar bescherming stellen wij ons.
Elk kerkgebouw is bedoeld als een plaats van vrede. Hoe onvredig het
“buiten” ook is, hoe onvredig het ook is in ons leven, in ons eigen hart, hier
biedt de Heer ons telkens weer Zijn vrede aan [Joh 14,27]. Het is geen opgelegde vrede,
zoals bij wereldlijke machthebbers. En ook wordt de vrede niet bereikt door het
kwaad te negeren en het leed te ontkennen. De duur-zame vrede die verkregen
wordt op de plaats waar God woont, is vrede door gerechtigheid [Bar 5,1-4].
Een feest vanwege het kerkgebouw roept daarom meteen ook de vraag op
naar de gemeenschap die er samenkomt. Is zij een gemeenschap die ontvankelijk
is voor de vrede van Godswege? Geeft zij die vrede ook door, zodat zij blijft;
straalt zij die vrede uit? Is zij draagster van de gerechtigheid, die de basis
is van die vrede? Worden hier binnen haar muren, worden in de
geloofsgemeenschap God en iedere mens recht gedaan? [Lk 2,14. Mk 12,17 etc.] Komt een ieder tot zijn/haar recht?
De lezingen van vandaag, die horen bij het feest van de kerkwijding,
geven deze richting ook zelf aan: de apostel Paulus spreekt over het bouwen van
een huis waar God wordt vereerd, een tempel. Maar wanneer hij zegt dat Jezus
Christus het fundament is van dat bouwwerk, wordt duidelijk dat wij zèlf die
tempel zijn [1Kor 3,17]; iedere mens is de ruimte waar God wordt geëerd, geestelijk en
lichamelijk-concreet – bij sommigen is dat goud, bij anderen stro. Maar zelfs
als het waardeloos stro is, de mens zelf blijft in Gods ogen waardevol en Hij
zal die mens uiteindelijk louteren en behouden [1Kor 3,12-16 cf. Mal 3,2-5]. Paulus’ conclusie is dat iedere
mens in de Kerk moet worden geëerbiedigd; omdat God de Heilige is, is de plaats
waar Hij vereerd wordt een heilige plaats. Het kapot maken van een mens is
daarom heiligschennis! [1Kor 3,18].
Dit geldt voor iedere mens.
Ook de mensen die er in bepaalde opzichten niet helemaal bij lijken te horen,
horen er evengoed bij. Dit werd al van Godswege aangekondigd door de profeet
Jesaja. Twee groepen mensen noemt hij met name: de vreemdelingen en de
eunuchen/kastraten. Vreemdelingen zijn mensen die niet of niet meer tot het
Joodse volk gerekend worden: buitenlanders, maar óók Joden die vervreemd waren
van de gemeenschap. Zo werden Joden uit Galilea door de Joden uit Judea als
vreemdelingen gezien [cf. Joh 1,46:
uit Nazareth, kan daar iets goeds vandaan komen?].
De tweede groep die Jesaja noemt, zijn de eunuchen. Dit waren slaven die
ontmand waren, verminkt en daardoor niet meer volledig man. Zij telden daarom
niet mee: ze mochten niet trouwen, niet deelnemen aan de eredienst [Dt 23,2]. Daarnaast werd het woord eunuch gebruikt voor wat wij tegenwoordig
homosexuelen een queers zouden noemen [cf. Mt 19,12a]. Omdat iedere man geacht werd te trouwen met een vrouw en zij dat niet
deden, werden ze in de gemeenschap gemarginaliseerd; ook zij telden niet mee.
Die vreemdelingen en eunuchen werden destijds wel gezien als een
bedreiging voor de stabiliteit van de samenleving; er moesten er niet teveel
van zijn, zogezegd. Want zij voldoen en kùnnen niet voldoen aan het ideale
plaatje.
Hoe revolutionair klonken dan de woorden van de profeet Jesaja in die
situatie: vreemde-lingen en eunuchen die God zoeken horen er wèl bij, helemáál!
Meer nog, omdat eunuchen geen kinderen voortbrengen, zullen zij een blijvend
gedenkteken en een naam krijgen in Gods huis – een bijzondere aandacht! [Js 56,5] En: “Wat zij Mij aanbieden bij de eredienst in de tempel, is welkom bij
Mij,” volgens de Eeuwige [Js 56,7b].
Wij mogen ons realiseren dat ons fundament, Jezus Christus, Zelf ook een
vreemdeling was in de ogen van de hogepriesters van Jeruzalem, en dat Hij
Zichzelf “een eunuch omwille van het Rijk der hemelen” [Mt 19,12c] noemde. Kortom, God Zelf heeft zich vereenzelvigd met degenen die gemarginaliseerd
worden [cf. Mt 25,40]. Hij heeft partij gekozen voor hen, tot het uiterste toe. Voor hèn
heeft Hij het onverwoestbare gedenkteken opgericht dat in elk godshuis een
centrale plaats heeft: het Kruis. Want alleen slaven en mensen van laag aloi
werden gekruisigd. Juist Degene in Wie God ten volle woonde, werd ‘in gods
naam’ vermoord [1Kor 3,17a cf.
Js 1,3. Mk 14,64. Hnd 3,17].
Als wij dus op het feest van de kerkwijding deze teksten lezen uit de
Heilige Schrift, wordt ons in herinnering gebracht op welke manier wij bedoeld
en geroepen zijn om Kerk te zijn: een gemeenschap van gelovigen die God zoeken,
waarin eenieder een volwaardige plek heeft/krijgt, juist ook de
gemarginaliseerden, uitgestotenen en gekruisigden. “Kerk” mogen we heten als
wij samen in Geest en waarheid God aanbidden [Joh 4,23]: God, de Allerhoogste, Die de
goede èn almachtige Vader is van àlle mensen [Js 56,7c] – óók van de vreemdelingen en de
eunuchen – en die bij Zijn Volk Zijn intrek wil nemen.
Tot op vandaag zijn we als Kerk wereldwijd aan het ontdekken wat de
consequenties zijn van deze manier van geloofsgemeenschap zijn: wat is
waarachtig, wat is geïnspireerd, wat strekt tot welzijn en heil? Moge wij op
voorspraak van Maria, door samen te bidden, te studeren, te luisteren en te
delen de duurzame vrede vinden. Dan zullen wij met hart en hoofd en handen
steeds meer één gemeenschap vormen, waar iedereen zich thuis kan voelen. Dan
kunnen wij waarachtig samen Eucharistie vieren, tot eer aan God en omwille van
ons welzijn en ons heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Van onze correspondent in
Monviel (Zuid Frankrijk)
Al ruim drie weken verwijl ik bijna 1200 kilometer verwijderd
van onze geliefde Vredeskerk, maar ook hier in de Aquitaine is een parochie
waar de gemiddelde leeftijd ertoe bijdraagt dat ik mij nog jong voel. Met twee,
soms drie bevlogen boomlange priesters, geïmporteerd uit Afrika, die in beter
Frans dan dat van de meeste locals o.m. soms verkondigen dat de paus ketterse ideeën
verkondigt.
Niettemin ga ik ook bij hen graag te communie, Het heilig
brood wordt aangeboden met een aanstekelijke glimlach, die goed maakt dat ik de
helft van de homilie niet versta omdat zij wel erg snel praten. Dat heb ik
gemeen met mijn Franse buurvrouw, gepensioneerd lerares Frans. Niet erg: de
schriftlezingen heb ik dan thuis al van internet geplukt.
Op de dag, dat ik dit stukje fabriceer (23-6-2021), was
dat uit het Evangelie (Mt.7: 15v.) ''Hoed u voor de valse profeten die ...'';
de rest kan de lezer naslaan uit zijn bijbeltje thuis. Het lezen van het Boek
der boeken werd al in 1943 met klem aangeraden door paus Pius XII, is helaas
nog steeds geen gemeengoed in onze kerk, maar dit terzijde.
Eveneens vandaag lees ik in mijn ochtendkranten (de Volkskrant
en La Croix) dat aan de zeer katholieke president Joe Biden de communie is
geweigerd vanwege diens politieke standpunt ter zake van abortus. Die weigering heeft overigens geenszins de steun van een aantal
vooraanstaande kerkelijke leiders, onder wie de aartsbisschop van Washington,
kardinaal Wilton Gregory.
Die heeft al verklaard dat zijn president welkom is aan de
tafel van de Heer, maar daarnaast blijkt uit deze controverse binnen de kerk
van Christus weer eens hoe actueel het Evangelie is. Overal in onze
samenleving lopen valse profeten rond. Blijkbaar ook in de grootste religieuze
gemeenschap in de bananenrepubliek aan de verkeerde kant van de Atlantische
Oceaan.
In het oude Europa worden spirituele tegenstellingen minder
luidruchtig geafficheerd en onze agrarische buren zijn meer geïnteresseerd in
compensatie van de mislukte pruimenoogst door de EU en de prijs van de melk dan
in ideologisch gepruttel door wereldvreemde geestelijke leiders. Een minderheid
ging zondag naar de stembus. Volgens mijn Franse buurman zijn er in de politiek
te veel valse profeten.
Leo Jacobs, Monviel (France) 23 juni AD 2021.
Palmzondag
Gedurende
de afgelopen-weken hebben we weer kunnen luisteren naar de verhalen die spraken
over bekering, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, maar ook over trouw en
nieuw leven - een nieuw begin. Wij zijn bewust geworden dat Jezus op zoek gaat
naar ons die verloren lopen, ontrouw zijn geworden, of misschien bedroefd neer
zitten en niet meer weten wat ons te doen staat.
Vandaag
aan het begin van deze Goede Week, hopen we iets te begrijpen van die Jezus van
Nazareth, een man die door het volk op handen gedragen werd, zoals bij zijn
intocht, maar die enkele dagen later aan het kruis sterft.
Het
lijkt wel of de mensheid toen, maar ook nu nog steeds niet begrepen heeft, wie
die man is die een levend teken is van dienstbaarheid en menslievendheid, die
vanaf het eerste begin een teken van vrede wilde zijn om zo de mensen tot
elkaar te brengen en hen te leiden naar God, de bron van ons geluk en de
oorsprong van ons leven.
Hij
die bij herhaling gesproken heeft over de armen van geest.....de barmhartige,
... de vredesbrengers. En had hij zijn vrienden niet geleerd, dat ze niet
moesten zijn als zij die met ijzeren vuist regeren? Deze Jezus blijft kiezen
voor zachtmoedigheid boven geweld.
Als
gelovige mensen zien we vaak de lijdende Christus op kruisen langs de weg, in
kerken en in sommige huiskamers of we dragen het mee als teken van ons geloof
in Hem. Maar laten we niet vergeten dat de lijdende Christus ons leven tekent,
dat zijn gezicht werkelijkheid wordt in het leven van een ieder van ons en dat
we ook gevraagd worden om dat gezicht te zien en te herkennen in de ander.
Als
we durven opkijken naar het kruis van Jezus, moeten we in Hem de kruisen zien
die nog in onze wereld staan. Zij dagen ons uit om antwoord te geven op de
grote problemen van de mensheid: om ons in te zetten waar we noden kunnen
lenigen, betrokkenheid tonen waar onze handen niet tot hulp in staat zijn,
geroerd worden om het leed en verdriet dat mensen worden aangedaan. We maken
dat allemaal mee soms zeer nabij, met de mensen die hun leven en zekerheid zien
wegglijden door ziektes. We zien het in het zinloze geweld in onze samenleving
van mensen die het spoor bijster zijn en denken dat alles mag. We zien het in
de volkeren die getroffen worden door hongersnood, besmettelijke ziektes en
oorlogsgeweld. We zien het soms in mensen rondom ons heen die opzien naar het
kruis en hopen en verlangen dat het vrede en rust brengt in hun leven.
Moge
zijn leven en inzet ons maken tot nieuwe mensen die het kruis van Christus zien
en ervaren als een teken van hoop, verlichting en bevrijding, want hij leidt
ons naar het licht, want alles wordt nieuw. Mogen wij mensen zijn die zelf
heelheid en nieuw leven uitstralen, dan zullen wij met Hem verbonden, het
eeuwige licht en leven bezitten: dat is Pasen.
Vredeskerk,
27 maart 21,
Pater
Gerard Noom sma
PREEK
VREDESKERK ZONDAG, 17 JANUARI 2021 over 1 Samuël 3, 3b – 10 + 19 en Johannes 1, 35 – 42 Kerstmis is weer voorbij, beste mensen. De drie wijzen zijn langs een
andere weg naar huis terug gegaan en namen ongelooflijke herinneringen mee.
Ik kan daar eindeloos over mediteren. Wat hebben zij beleefd? Wat heeft dat
met hen gedaan, en wat hebben zij thuis over hun ervaring verteld? En vorige week hebben wij de doop van Jezus gevierd. Ook daarover kun
je niet uitgedacht raken. Wat is er in Johannes de Doper omgegaan? Eerst
wilde hij Jezus helemaal niet dopen. En wat heeft hij beleefd toen Jezus vóór
hem in het water stond en toen plotseling de hemel boven hen openging en die stem gehoord werd: ‘Jij bent mijn
Zoon, mijn veelgeliefde, in u heb Ik welbehagen!’ Dat moet hem diep geraakt hebben,
want toen Jezus daar weer voorbij kwam zei Johannes, op Jezus wijzend: ‘Zie
het Lam Gods!’. Daarmee zei hij wat hij bij die doop had ervaren, wat hij had gezien, begrepen. Wat wilde
hij met die woorden zeggen? Wat wilde Johannes over Jezus zijn leerlingen
inprenten? Ik weet het antwoord niet. Rond Jezus zijn er altijd meer vragen dan
antwoorden. Maar wat hij zei had zoveel zeggenschap, zoveel gezag, dat zijn
leerlingen Jezus achterna zijn gegaan en hem nooit meer hebben verlaten. Iets
in die woorden van Johannes de Doper: ‘Zie het Lam Gods’ had zoveel vertrouwenwekkende kracht dat zijn leerlingen
wilden zien en ervaren wie die Jezus dan wel was. Omdat zij het gezag en de
diepe Godsverbondenheid van Johannes kenden gaven die zijn woorden zoveel gezag.
Wat hebben wij vaak geprobeerd om onze kinderen, onze leerlingen, hen
die aan onze zorg zijn toevertrouwd, ons geloof door te geven. Ik vraag me
vaak af wat ik dan heb proberen door te geven. Heb ik mijn gegrepenheid door
God of Jezus proberen door te geven? Of heb ik mijn cultuur, de gewoontes waarmee ik vertrouwd was, mijn
familietraditie proberen over te dragen? Dat zijn lastige vragen, maar dat
raakt wél de kern van ons probleem. Ik denk vaak dat we de geboden, de
gewoontes, de tradities belangrijker vonden dan de inhoud van ons geloof.
Niet bewust, maar in feite. De inhoud van ons geloof is God, die in Jezus
mens is geworden. Dat mysterie van Gods liefde, dat we in de afgelopen weken
gevierd hebben, dat is ons geloof. Hebben we dat proberen door te geven? In de eerste lezing komen we twee figuren tegen uit het oude
testament. De hogepriester Elie en de jonge Samuël, die aan Ellie’s zorgen
was toevertrouwd. De indruk die door dat verhaal wordt gewekt is, dat Elie
Samuël vooral leerde hoe het er in de tempel aan toe ging, wat hij te doen had en wat te laten. De tempel cultuur. Zo had Samuël
begrepen dat hij onmiddellijk moest komen als hij geroepen werd, en
gehoorzaam als hij was deed hij dat ook heel braaf. Maar Elie had hem nog
niet al te veel over God verteld. Over de manier waarop God met mensen
omgaat. Dat iedere mens een inwendig leven heeft en dat we vandaar uit een
relatie kunnen opbouwen met onze God. “Samuël kende de Heer nog niet: een
woord van de Heer was hem nog nooit geopenbaard” , zo hoorden we zojuist
voorlezen. Om een of andere reden had Elie dat nog niet aan Samuël verteld.
Misschien had Elie zelf ook niet veel werk gemaakt van zijn relatie met God.
Toch had hij er tenminste zoveel notie van dat hij Samuël kon zeggen: misschien
is het de Heer die je roept. Die woorden, die aanwijzing en goede raad werd
toen het begin van de aanstelling van Samuël tot profeet in Israël. Toen Samuël geleerd had dat hij zich voor God kon open
stellen, dat hij met God kon spreken, toen kwam de Heer naderbij en maakte
van Samuël een man Gods. Nu weer even terug naar het evangelie. Die twee leerlingen van
Johannes die Jezus achterna gelopen waren zijn die hele dag verder bij Hem
gebleven. Wat zouden we graag willen weten wat ze die dag allemaal gedaan
hebben. Wat hebben ze besproken? Wat hebben ze gegeten? Wie heeft er gekookt? Dat wordt ons niet verteld. Jammer. Maar wat ons wel wordt verteld? Dat één van die leerlingen Andreas
heette en dat die een broer had, Simon genaamd. En blijkbaar hebben die twee
leerlingen de vorige dag zo veel beleefd of ervaren, waren ze zozeer onder de
indruk geraakt van Jezus, dat Andreas onmiddellijk de volgende dag naar broer
Simon is gegaan om hem te vertellen: ‘We hebben de Messias gevonden!’ En of Simon daar nu zin in had of niet,
Andreas was zó gegrepen en praatte zo overtuigend dat Simon meeging om Jezus
ook te leren kennen. Eenmaal bij Jezus, die hem al lang kende, werd Simon een
ander mens. Van visser werd hij mensenvisser. En hij kreeg een nieuwe naam: Petrus heette hij
voortaan, dat betekent ‘Steenrots’. En op die steenrots heeft Jezus zijn kerk
gebouwd. Wat leer ik nu uit al deze verhalen? Wat ik leer is dat mensen
gelovigen worden door dat andere mensen hen op God of Jezus attent maken.
Maar daarvoor is vereist dat de wegwijzers wel zelf die weg hebben gevonden.
Ik kan mensen niet helpen God te ervaren als ik zelf geen ervaring met God heb opgedaan. Als God voor mij een verre vreemde
is gebleven ligt het niet voor de hand dat ik anderen voor mijn God warm zal
kunnen maken. Deze verhalen maken ook duidelijk dat God heel zelden zelf het
leven van mensen binnen stormt. Dat komt wel voor, maar meestal roept Hij via mensen zoals Johannes de
Doper, of Elie of gewoon uw broer Andreas. Dat zijn wel allemaal figuren die
God of Jezus op hun levensweg indringend hebben ervaren. Moge het ons gegeven zijn om ons in dit vreemde jaar open te stellen
voor de uitnodigende stem van onze God. Hij heeft iedereen nodig, kan
iedereen gebruiken en is uiterst vindingrijk in het vinden van de weg naar
mijn hart. Amen. Gregory Brenninkmeijer sj Preek 6 DECEMBER 2020, pater Gregory Brenninkmeijer over: Jesaja 40, 1 – 5 en 9 – 11. “Troost, troost toch mijn stad!” Wat 'n heerlijke woorden, lieve
mensen. De profeet Jesaja roept ze de ballingen toe, die kleine rest van
Israël, verstrooid in het verre Babylon. Ver weg van Jerusalem, ver weg van
thuis, ver weg van bij ons in het vertrouwde Israël, waar we aan de Eeuwige
in de tempel offers brachten en samen zongen de psalmen. Ver weg van alles
wat hen dierbaar was klinkt nu het profetenwoord: “Troost, troost toch mijn stad!” Uw God is op
komst, Hij komt met kracht, zijn loon brengt Hij mee. Als een Herder zal Hij
zijn schapen weiden. Een schitterende profetie, die helemaal past in de Adventstijd
van dit vreemde jaar 2020. Troost, troost toch, lieve mensen. U allen die ver weg moet
blijven van zoveel dierbaren, minstens
op 1,5 meter afstand. We mogen geen handen schudden, elkaar niet omhelzen. We
mogen niet samenkomen, niet samen vieren, niet samen zingen. We kunnen
misschien de Kerstnacht niet eens samen vieren en slechts mondjesmaat bij
elkaar op bezoek gaan. Het is vervreemdend, verdrietig. Het lijkt soms wel of
we elkaar of onszelf kwijt raken. Troost, troost! Horen we vanmorgen, want de
Heer komt, die goede Herder, die voor ons zal komen zorgen. En dat is nodig ook. Want 'het water staat ons aan de lippen',
horen we zoveel winkeliers en horecamensen zeggen, die al maanden lang geen
omzet hebben kunnen draaien. We horen het ziekenhuis personeel zeggen, die
met man en macht werken en eindeloos overuren maken om voor de zieken te
zorgen en die proberen de pandemie een halt toe te roepen. Veel mensen, ja
misschien wel alle mensen, putten hoop uit de komst van het corona-vaccin.
Troost, troost roept Minister Hugo de Jonge, want 4 Januari is de grote dag, dan beginnen we te
vaccineren. Tenminste, als alles meezit. Als de vaccins op tijd worden
geleverd en worden goedgekeurd. Maar wanneer U aan de beurt bent om ingeënt
te worden is nog niet duidelijk. Al te veel troost kan hij ons niet geven. De
maatregelen kunnen nog lang niet worden versoepeld. Maar onze Kerk geeft ook dit jaar Jesaja het woord om het ons
toe te roepen: Troost, troost toch mijn stad! Niet omdat het vaccin er aan
komt, maar omdat God er aan komt, die trouw is en betrouwbaar en nooit laat
varen het werk van zijn handen. Hoe moeten we dat verstaan? Dat vaccin, dat
is heel concreet. We horen er dagelijks over praten op TV. Het gaat over
enorme aantallen en het kost bakken geld, dat is duidelijk. Maar God, Die er aan komt, dat is heel
wat minder duidelijk. Toen Jesaja zijn Troostprofetie uitsprak was er ook niemand
onder de ballingen die zich iets duidelijks kon voorstellen onder de komst
van God in hun wereld. Maar het gebeurde wél. Een nieuwe koning in Babylon
gaf de overgebleven Joodse mensen toestemming naar Jerusalem terug te keren,
de stad te herbouwen en de tempel in nieuwe glorie ter ere van hun God weer
te heiligen. Het werd feestelijk duidelijk: God redt uit de verdrukking. Hij
blijft zijn volk nabij. Op zijn dag en op zijn uur brengt Hij redding. Vanwaar kunnen wíj die redding dan verwachten? Verhopen? Wie is
vandaag die nieuwe koning die ons uit de angst zal bevrijden? Uit de angst
voor het virus en de angst voor de economische gevolgen? Wie moeten we
aanroepen om het geweld in onze samenleving te stoppen? Om de
klimaatverandering tijdig een halt toe te roepen? Wie? Oh wie? Komt ons
troosten, ons redden? Natuurlijk zijn er mensen die als vanzelf hun ogen richten
op Amerika. Zal Joe Biden het verschil maken? Gaat God hém als zijn
medewerker inzetten om de spanningen in onze wereld te verminderen en oorlogsdreiging af te wentelen? Er zijn niet zo
heel veel alternatieven. De meeste leiders van de volkeren zijn vooral
bezorgd om het welzijn van de eigen groep, de eigen cultuur, de eigen
welvaart. Het algemeen belang, het belang van de wereldbevolking, het belang
van ons gezamenlijke huis en al zijn bewoners maakt niemand tot
partijprogramma. Natuurlijk niet, want dat vraagt heel concrete offers, en
dat kost kiezers. Op wie kan God een beroep doen om voor ons vandaag zijn heil
waar te maken? We zijn geneigd om daarvoor steeds naar de groten te kijken.
Altijd weer hoor je de roep om de sterke man, om een held, waar de menigte
achteraan kan lopen. Alsof we daar nog niet genoeg slechte ervaringen mee
hadden opgedaan. Misschien moeten we onze hoop nu maar eens stellen op de
kleinen. Op gewone mensen die oog hebben voor andere mensen. Op mensen als
Floor Slom van de Vredeskerk, die voor velen van ons het verschil heeft
gemaakt en ons Gods lieve gelaat heeft getoond. Misschien doet God wel een beroep op mij, op u, op
ieder van ons; om vredestichters te zijn, helpers in nood, troosters bij
droefheid en juichers bij geluk. Is God daarom niet mens geworden in de gestalte van een baby,
een heel klein mensje, kind van kleine, arme lieden? Om ons te tonen en voor
te leven, dat niemand te klein is, te onaanzienlijk om in onze omgeving Gods
goedheid gezicht te geven. Ik denk dat het dat is. Dat we maar al te vaak God
zoeken waar Hij niet is, tussen de machtigen, de vermogenden, de
aanzienlijken, die hun schaapjes op het droge hebben en dus niet met hun schapen naar de stal komen om
te zien wat God hen te zeggen heeft. Wie daar komt, en over twee weken zijn wij dat, wie naar die
stal komt zal altijd weer verbaasd staan dat iets zo kleins zo goddelijk kan
zijn. En misschien dat het daar tot ons mag doordringen dit jaar, dat wij,
ieder van ons, zo klein als we zijn, voor elkaar en voor onze samenleving zóó
goddelijk kunnen zijn. Vandaag, 6 December is de feestdag van Sint Nicolaas, bisschop
van Myra. Die is beroemd geworden omdat zijn levensverhaal vooral gaat over
'geven’. Moge hij zo voor ons in deze tijd een voorbeeld zijn. Amen. Preek op de 27ste
zondag door het jaar A - pastor Eric Fennis Broeders en Zusters, Ik zei het u al, we zijn dit weekend opnieuw in de wijngaard. Op zich
geen vervelende plek, zeker niet als er een leuke wijnproeverij in
georganiseerd wordt. Maar Jezus is daar niet fysiek met de hogepriesters en
oudsten om eens een fijne nazomermiddag door te brengen. Het is opnieuw een
parabel, een verhaal om iets te verduidelijken, zoals we de afgelopen weken
gewend zijn geraakt. En als u goed geluisterd hebt, merkt u dat Jezus steeds
verder gaat in zijn kritiek, want de hogepriesters en oudsten mogen zich
aangesproken weten. Dat irriteert ze mateloos en we weten dat dit
uiteindelijk niet zonder gevolgen zal blijven. Het voorbeeld dat Jezus vandaag in dit verhaal naar voren brengt, mag
ons misschien een beetje vreemd overkomen, want als wij een stukje land
verhuren, krijgen we daarvoor pacht, maar hebben we nog geen recht op een
deel van de inkomsten. In de tijd van Jezus was dat anders; een grootgrondbezitter,
die vaak lang in het buitenland verbleef, verpachte zijn land aan enkele
boeren, en komt dan bij zijn terugkomst een deel van de opbrengst opeisen. Omdat het hier om een parabel gaat, een verwijzing, wordt Het
duidelijk dat God hier de landheer is, de knechten zijn de Profeten,
Schriftgeleerden en anderen die Gods verbond trouw zijn gebleven, en met de
Zoon wordt Jezus bedoeld. De wijngaard en de pachters, zo leert ons de eerste
lezing, is Israël, ofwel de gevestigde orde van die dagen. En dan hoeven de bijbel maar open te slaan om te zien hoe dit is
uitgewerkt. Want hoeveel profeten en andere door God gestuurde getuigen
hebben niet opgeroepen om het Verbond met de God van Israël trouw te blijven? En dan komt de Zoon, maar Israël, de gevestigde orde, herkent Hem niet
of wil Hem niet zien of herkennen als de Zoon van God. Waarom niet? Omdat
Jezus terug wil naar de bron en de indringende vraagt durft te stellen naar
de diepere relatie met God. In de loop der jaren zijn in de gevestigde orde
maar liefst 613 voorschriften en bepalingen gegroeid waar een orthodoxe jood
naar dient te leven en die hem zo onderscheidt van andere volkeren. Jezus
schaft deze niet af, maar probeert telkens op te roepen om naar de diepere
bedoelingen van deze voorschriften en bepalingen te zoeken. Het gaat niet om
de letter van de wet, maar om het goede nieuws dat er ook mee verkondigd
wordt: namelijk dat God zich aan mensen wil verbinden, dat God van mensen wil
houden. Jezus brengt een godsdienst waarin God op de eerste plaats liefde is
en het beste voorheeft met de mens. Hij stelt de interpretatie van de regels,
die voor zoveel joden in die tijd een valse zekerheid zijn, ter discussie. Een Messias die alleen maar uitnodigend over Gods liefde spreekt en
ook nog eens het accent legt om de zorg voor armen en uitgestotene, daar
kunnen de religieuze leiders in die dagen niet veel mee. Zij willen een
Messias die hun leerstellige houding bevestigd en die, als het even kan, de
gehate Romeinse bezetter er uit gooit. Maar dat valt tegen, want dat doet Hij
niet. En zo komt het dat Jezus als hoeksteen afgekeurde wordt, waarover hij
in het evangelie spreekt. Zij hebben geen hoeksteen nodig die hun spirituele
leven vernieuwd, maar die hen bevestigd in hun gedrag. Het is apart te lezen
dat de bouwers de hoeksteen afkeuren, terwijl zij weten wat bouwen is, zij
die dag in dag uit met godsdienst bezig zijn. Ze keuren Jezus zelf af en
laten Hem uiteindelijk ter dood brengen. Ze kunnen niet accepteren dat God
met die afgekeurde steen begonnen is. Het past domweg niet in hun
godsdienstig systeem. Deze gelijkenis lijkt alleen de Joden van toen aan te gaan. Het
verhaal is vermoedelijk door Mattheus opgeschreven om te verantwoorden waarom
ook heidense volkeren recht hebben op het goede nieuws van de Blijde
Boodschap. Maar in dit verhaal zit ook een boodschap voor ons. Ook in de kerk
van onze dagen dreigt soms het gevaar dat ons geloofsleven gereduceerd wordt
tot alleen de moraal, waardoor mensen zich buitengesloten voelen. We merken het bijvoorbeeld over de plek van het gezin in kerk en
samenleving. Het gezin wordt van oudsher gezien als de hoeksteen ervan. Het
klassieke gezin wel te verstaan, want tegenwoordig zijn vele vormen van gezin
ontwikkeld. En juist deze ontwikkeling staat soms haaks op dat wat de Kerk
uitdraagt als visie op gebroken relaties, samengestelde gezinnen, of alleen
twee vaders of twee moeders. De kerk kan en hoeft soms niet in al die vormen
mee gaan. Maar als u de discussies in de pers over deze thema’s een beetje
volgt, vooral soms tussen bisschoppen onderling zoals momenteel in Duitsland,
dan zal het voor Paus Franciscus nog niet zo gemakkelijk zijn om daar
uiteindelijk een standpunt naar de toekomst toe in te bepalen. Ook de Paus is
geneigd de aandacht vooral te vestigen op de geest van de leer en niet
onmiddellijk op de letter van de wet. En dat is goed en geheel in lijn met
het evangelie, zoals van vandaag. De balans tussen leer en leven is dan soms
een wankel evenwicht, waarbij sommigen die geneigd zijn op het eerste vooral
het accent te leggen, geïrriteerd kunnen raken. Maar het is ook te makkelijk
hen te verwijten dat zij niet evangelisch genoeg zouden zijn, omdat zij ook
hoeders zijn van datzelfde evangelie. Een bijzondere fijngevoeligheid is dus
op z’n plaats, omdat het allereerst om het welzijn van mensen gaat, die
allereerst aan de liefde en de barmhartigheid van onze Kerk zijn
toevertrouwd. Maar dat brengt ons gelijk ook tot de kernvraag van het evangelie,
want uiteindelijk zal die vraag zijn, of ik Jezus als de hoeksteen van mijn eigen
leven ervaar. We kunnen ons verschuilen achter morele discussies en het er
wel of niet mee eens zijn, maar als het op onze diepere persoonlijke relatie
met God aankomt, zullen wij ons geweten moeten onderzoeken. En dat geweten
mogen wij toetsten aan het leven van Jezus. En dat betekent dan weer keuzes
maken. Jezus is de hoeksteen van ons spirituele leven. Hij houdt ons hele
spirituele bouwwerk bij elkaar. Ook wij zijn soms geneigd Jezus vooral in te
passen in ons spirituele en godsdienstige systeem, zonder ons te verdiepen in
wat Hij nu werkelijk voor ogen heeft. Want lukt het ons om egoïsme en eigen
gelijk eens los te laten, lukt het ons om ons werkelijk in te zetten voor
vrede en gerechtigheid, lukt het ons om echt trouw te blijven aan dat waar we
ooit ja op hebben gezegd. Kortom, leggen we de godsdienstige lat voor ons net
zo hoog als voor anderen? Jezus zegt zo vaak in het evangelie dat Hij niet gekomen is om wet en
profeten af te schaffen, maar om ze met liefde te vervullen. En Hij rekent
ons niet af op de momenten waarop we zwak zijn. Hij rekent ons wel af op het
gebrek aan durf en daadkracht en het werkelijk openen van ons hart voor Hem
en voor onze naasten. Dat is wat Hij vandaag de Oudsten en de
Schriftgeleerden verwijt, en daar mogen wij ons ook op aangesproken voelen. Dat wij in die Geest bidden om kracht, om moed en volharding en ons
verantwoordelijk weten voor de opdracht die wij al bij onze doop hebben
meegekregen. Het is nodig om de Kerk op te bouwen en daarmee een krachtig
getuigenis te geven. Want wij kunnen daarmee nog altijd het verschil maken,
en daar worden we ook vandaag weer opnieuw toe uitgenodigd. Amen. Preek op de 25ste zondag door het Jaar Vredeskerk, pastor Eric Fennis Het is alweer een poosje geleden dat ik aan het sterfbed stond
van iemand die met eigen handen een grote zaak had opgebouwd. En daar was hij
terecht maar wat trots op! De laatste dagen voor zijn overlijden lag hij te
piekeren in z’n bed. En hij zei tegen mij: ‘Eric, ik heb mijn hele leven
geprobeerd zo goed mogelijk te leven. Elke dag heb ik voor iedereen gebeden
die dat maar nodig had en heb ik grote bedragen overgemaakt naar goede doelen
en naar de parochie. Niemand is slechter van mij geworden. Wat denk je, is
dit allemaal voldoende om in de hemel te komen? Ik moest wel een beetje glimlachen. En het moment was er niet
meer naar om hierover eens flink in discussie te gaan. Maar het zette mij wel
aan het denken. En zo is mij opgevallen dat mensen soms sterven zoals ze
hebben geleefd: deze man stond aan het einde van zijn leven in feite zijn
kasboek op te maken! Inkomsten en uitgaven werden keurig tegen elkaar
weggestreept. En dan maar hopen bij God op een positief saldo! Mensen sterven soms zo als ze geleefd hebben; het is steeds meer
mijn ervaring. De wijze van afscheid nemen van dit leven drukt daarmee vaak
het gehalte van je leven uit. Als je bij wijze van spreken geleefd hebt als
een soort boekhouder, ga je ook dood als een boekhouder. Maar dat betekent
niet dat God zich ook als een soort boekhouder gedraagt. Integendeel! Bij hem
tellen de inkomsten zwaarder dan de uitgaven. God weet dat ons kasboek nooit
zal kloppen. Daarom stuurde Hij ook zijn Zoon Jezus. Hij moest de rekening
definitief vereffenen. Als we daar zo tegen aankijken, dan snappen we
misschien iets van de parabel van de ‘werkers van het elfde uur’, uit het
evangelie van vandaag. De afgelopen zondagen hebben we ter inleiding op dit evangelie
al verhalen gelezen over schulden, soms enorme bedragen, die al dan niet
werden kwijtgescholden of soms tot de laatste cent moesten worden
terugbetaald. Al die verhalen zetten ons rechtvaardigheidsgevoel onder druk.
Want het is toch eerlijk als je een schuld, die je zelf bent aangegaan, moet
terugbetalen? We hebben begrepen dat God toch iets anders van ons vraagt en
dat eerlijkheid van onze kant vooral ook barmhartigheid inhoudt. Dat is ook zo, zegt u nou zelf; de parabel die we nu net gehoord
hebben klinkt toch nog oneerlijker. Als een werkgever zo zijn
werknemers zou behandelen, kwam het binnen de kortste keren tot een staking.
Hetzelfde werk, hetzelfde loon: dat klinkt pas rechtvaardig. Iemand die de
hitte van de dag heeft gedragen, heeft recht op een betere en hogeren
beloning dan diegene die pas komt aanzetten als de dag al bijna voorbij is en
de klus geklaard. Maar dat is rechtvaardigheid volgens menselijke
opvattingen. God rekent blijkbaar anders. God vergoedt niet volgens een
vaststaand tarief, Hij vergoedt in overvloed. En zijn maat is dus
barnhartigheid. Petrus zegt vandaag tegen Jezus: ‘Ik heb alles achter me gelaten
om U te volgen.’ Wat krijg ik er eigenlijk voor terug?’ Jezus vertelt hem
vervolgens de parabel over de werkers van het elfde uur. Daar krijgen de
laatsten evenveel uitbetaald als de eersten. De mensen die de hitte van de
dag hebben gedragen ontvangen hetzelfde als de laatbloeiers. Valt dat even
tegen! Heb ik daarvoor iedere dag gebeden? Ben ik daarom regelmatig naar de
kerk gegaan? Heb ik daarom zoveel goede doelen gesteund en geprobeerd mijn
naasten nabij te zijn? We zouden eigenlijk voor al die dingen een beloning van God
verwachten. Maar wie God zijn eigen rekening presenteert, verrekent zich
kennelijk behoorlijk. En daarom vraagt Jezus indirect in het evangelie hoe wij
eigenlijk tegen God aankijken. Want de landeigenaar staat model voor Hem.
Jezus wil duidelijk maken dat ook zijn Vader er niet een soort boekhouding op
nahoudt, of die heel ons doen en laten nauwkeurig registreert. Wie meent dat
hij op eigen kracht de hemel kan bereiken, heeft zich grondig mis gerekend.
God wil goed zijn voor mensen zonder onderscheid. Zo verzet Jezus zich tegen
de mentaliteit van mensen die menen het op eigen kracht in deze wereld wel te
kunnen klaren. De heilige moeder Theresa zei al: eigenlijk is alles slechts
genade! Een gave van God. Wij hebben nergens recht op en krijgen toch van
alles. En met dat alles wordt het volle leven bedoelt, dus ook
de soms pijnlijke en verdrietige kanten. God houdt er geen boekhouding op na. Bij Hem mag er van alles in
overvloed zijn en voor iedereen: voor vroege vogels en laatbloeiers. Leven in
overvloed dus! Op de bruiloft van Kana stroomden er de nodige liters wijn
over de tafel. En kijk eens naar het broodwonder van Kafarnaüm: ruim 10.000
mensen verzadigd en nog 12 korven brood over! En dan het wonder bij het meer:
een boot tot de rand toe gevuld met vis, zelfs zo zwaarbeladen dat de boot in
de diepte dreigde te verdwijnen. Zouden we dan afgunstig moeten zijn omdat
alles wat van God komt gratis is? En als we er over klagen zou God hetzelfde tegen ons kunnen
zeggen als tegen de dagloners: maat wat, beste vriend, kom jij tekort als
ik vanuit mijn rijkdom genade en vrede geef aan alle mensen, ook degenen die
het volgens jou niet verdienen? Kom jij iets te kort dan? Ik dacht het niet! En dat is een belangrijke les. Als we alleen maar letten op wat
wij wel verdienen, en anderen in onze ogen niet, dan kunnen we nooit een stap
zetten naar de ander toe, dat blijft barmhartigheid iets voor de bühne en
zullen we nooit dat verschil in de wereld kunnen maken, dat van ons
als christenen wordt gevraagd. Ieder van ons draagt zijn eigen geschiedenis met zich mee.
Eigenlijk is elke mens een laatbloeier. Allemaal zijn we werkers van het elfde
uur. Al we ons eigen leven onderzoeken, maar dan oprecht, zullen we tot de
conclusie komen dat ons hele leven een geschenk van God is. Zonder Hem zijn
we niets. Want zelfs als we alles zijn kwijtgeraakt en niemand meer naar ons
omkijkt, is het God die ons draagt en ons nooit dieper laat vallen dan in
zijn eigen hand. Dankzij Hem mogen we alles worden, zelfs Kind van God. En
die uitnodiging geldt voor iedereen: voor de vroege vogels, maar ook voor hen
die pas laat tot bloei komen. Wij zouden niet jaloers moeten zijn, maar juist
gelukkig, als mensen zich alsnog tot God keren, ook als dat pas gebeurt op
een moment waarop het menselijkerwijs te laat lijkt. Voor God bestaat dat
‘bijna te laat’ niet, voor Hem is iedereen op tijd die tijdens zijn leven
zich omdraait en zijn hart geeft aan Hem. Bij Hem mogen we thuiskomen, want
Hij is toch degenen in wie wij ons uiteindelijk allemaal geborgen mogen
weten. Introductie Eric Fennis Beste parochianen, Al in een eerdere versie van de Vredesklok werd mijn benoeming
tot administrator van uw parochie bekend gemaakt. Na ruim een jaar neem ik
dit stokje over van Mgr. Hendriks die sinds 1 juni j.l. onze nieuwe bisschop is. Daar waar hij vooral leiding gaf aan het bestuur van de
parochie, is mij gevraagd mij ook pastoraal voor uw gemeenschap in te zetten,
en dat zal ik graag doen. Dit naast mijn hoofdtaak als pastoor van de
Nicolaasparochie in deze stad, als administrator van de parochies in het
Klaverblad (regio Heemstede) en naast nog enkele taken voor het bisdom. Hoewel
het woord ‘administrator’ klinkt alsof ik alleen de administratie van de
parochie zou bijhouden, is het veel breder bedoeld en heeft een administrator
alle verantwoordelijkheden van een pastoor. Dit laatste kun je echter maar
van één parochie zijn, in mijn geval dus de Nicolaas. Toch hoop ik mij ook
voldoende te kunnen inzetten voor de Vredesparochie. Maar wie is die
Eric Fennis eigenlijk? Ik ben als jongste van een gezin van vier kinderen op 30 maart
1970 geboren in Hilversum, onder de rook van de St. Vituskerk. Daar ben ik misdienaar, koorzanger, acoliet en koster geweest. Ik heb mijn middelbare schooltijd in Laren doorgebracht en ben
daarna in Amsterdam theologie gaan studeren aan de KTUA op de Keizersgracht. Ik ben in 1998 gaan werken voor het bisdom en ben in 2000 tot
diaken gewijd. Ik verleende in die tijd liturgische en pastorale assistentie
in de St. Jansbasiliek in Laren. In 2008 ben ik benoemd tot diaken in de Haarlemse St.
Bavokathedraal, met een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Koorschool.
Dit naast mijn werk als achtereenvolgens kanselier en secretaris-generaal van
het bisdom. In september 2019 ben ik benoemd tot pastoor van de
Nicolaasparochie. Dit nadat ik op 15 juni 2019 tot priester ben gewijd. De
route naar het priesterschap was een lange weg, omdat ik eerder getrouwd ben
geweest en een dochter heb die inmiddels 19 is. Ik kan mij goed voorstellen dat een aantal van u hier de nodige
vragen over heeft. Die zal ik graag bij gelegenheid beantwoorden en u mag mij
daar altijd op aanspreken. De Vredesparochie kent een rijke geschiedenis, de laatste 25
jaar onder de bezielende leiding van pastoor Valkering. Ik bouw graag met u
verder op de fundamenten die in al die jaren gelegd zijn, en aan de
uitdagingen waar we als Kerk in dit deel van Amsterdam in de toekomst voor
staan. Pastoor (herder) ben je niet zomaar, dat word je door een gemeenschap
die met elkaar als ‘volk van God’ verder trekt. Ik kan het dus zeker niet
zonder u allen. Gelet op wat zich het afgelopen jaar in uw parochie heeft
afgespeeld, past mij eerst bescheidenheid en hoop ik met ieder van u een band
van vertrouwen te mogen opbouwen. Dat zal voor de komende tijd betekenen dat
ik veel zal luisteren naar wat u persoonlijk bezig houdt. Het zal de nodige
tijd vergen en dat moeten we elkaar ook gunnen. De Vredesparochie is in alle opzichten prachtig. Een mooi
kerkgebouw, een fijn bestuur, veel enthousiaste vrijwilligers, mooie koren,
kortom een plek om lief te hebben. Maar bovenal een plek waar we God mogen
ontmoeten en ons geloof met elkaar mogen belijden. Een geloof gebaseerd op
hoop en liefde en zorg voor de naasten. Van harte hoop ik mij daar, samen met u, voor te mogen inzetten.
Op 12 juli a.s. zal ik voor de eerste keer in uw midden
voorgaan. Ik hoop er vervolgens 1x per maand op zondag te zijn en daarnaast
iedere dinsdag voor de viering van 12.30 uur. Ik hoop velen van u (met
inachtneming van de dan nog geldende corona regels) de komende tijd
persoonlijk te kunnen ontmoeten. Ik zie daar zeer naar uit! Met een heel hartelijke groet, Eric
Fennis Preek ZONDAG, 23 – 08 – 2020
over Mattheus 16, 13 – 20 Het is goed, lieve mensen, om van tijd tot tijd de
evangelie-lezingen van onze zondagsvieringen eens in een groter kader te
plaatsen. We horen altijd maar
stukjes, die daarmee gepresenteerd worden buiten hun samenhang. Het
zou me dan ook niet verbazen dat u
zich niet gerealiseerd hebt dat we doorlopend, nu al het hele jaar lang, door het evangelie van
Mattheus heen lezen. We hebben laatst vijf
zondagen geluisterd naar Jezus, die tot de toegestroomde mensenmenigte
sprak in parabels; allemaal
gelijkenissen over het 'Koninkrijk der hemelen'. Daarmee bedoelde Jezus niet het leven ná de dood,
maar hij bedoelde dat de mensen van toen, en wij hier en nu, voor elkaar en
om ons heen 'Koninkrijk der hemelen' zouden moeten scheppen. Leest u het nog
maar eens na in het 13de hoofdstuk van Mattheus. Maar dan gebeurt er plotseling iets vreeslijks. Koning Herodes
laat Johannes de Doper onthoofden. En
mensen om Jezus heen waarschuwen hem: Pas op, straks pakt hij u ook op. En dan vaart Jezus met
zijn leerlingen naar de overkant van het meer, om even wat minder aandacht te
trekken, en om wat meer tijd te hebben alleen met zijn leerlingen. Hij
onderricht hen. Hij neemt de tijd om hen te laten ervaren wie Hij is. Dat
doet Hij niet zozeer met woorden, maar Hij betrekt hen in ervaringen. Hij
laat hen heel persoonlijk beleven dat uit zijn handen goddelijke overvloed
over de mensen komt wanneer Hij de leerlingen vijf broden en twee vissen laat
uitdelen aan 5000 mensen. Wat hebben zij beleefd toen zij aan het uitdelen
waren? Stel je dat eens voor. En daarna stuurde Jezus hen alleen met de boot het meer op. Storm stak op, en wat waren ze bang zonder
Hem. Maar toen Hij bij hen kwam ging de storm liggen en de inzittenden van de
boot wierpen zich voor Hem neer en zeiden: “Waarlijk, Gij zijt de Zoon van
God”. Zo totaal ondersteboven waren ze van wat ze net hadden meegemaakt. Dat had Jezus hen toch nooit met woorden kunnen uitleggen. Als
Hij aan de leerlingen gezegd had: Luister goed, mannen, Ik ben de Zoon van
God! Dat had toch lang niet zoveel betekend als het brood voor die 5000 en de
storm die gaat liggen als Jezus er is. Dit waren tekenen. Tekenen die
betekenden wie of wat Jezus was. Het was geweldig belangrijk dat ze dat zouden inzien, begrijpen,
voelen. Dat ze er van doordrongen zouden zijn. Want straks zal Jezus er niet
meer zijn. En dan moet het verhaal over “God met ons” en over het “Koninkrijk
der hemelen” wel doorverteld worden. En dat kunnen straks enkel maar zijn
leerlingen doen, wie anders? Dan zullen zij Jezus moeten verkondigen zoals
Hij werkelijk was. Geen wandelende trukendoos, geen magiër, of iemand die uit was op roem, eer of
macht. Zij moesten de mensgeworden mensenliefde Gods verkondigen. Zij
moesten kunnen getuigen: wij hebben het gezien, we hebben het beleefd, we
zullen het nooit meer vergeten: In Jezus is Gods liefde onder ons verschenen.
Jezus is de Heer! Vorige week, toen we hoorden van die Kanaänitische vrouw met haar
bezeten dochter, toen waren de leerlingen getuige van de kracht van geloof.
Ook dat verhaal moet je je eens goed indenken. Wat is er omgegaan in die
leerlingen toen Jezus die vrouw negeerde, toen Hij ze afwees als vreemdeling,
niet van zijn volk. Toen Hij haar domweg beledigde en voor 'vreemde hond'
uitmaakte. Dat konden ze toch niet snappen? Misschien schaamden ze zich op
dat moment dat zij bij die onbeschofte
man hoorden. Maar dan blijkt het volgehouden geloof van die vrouw in
staat om Jezus te vermurwen. “Groot is uw geloof” zegt Jezus tegen haar; “wat
u verlangt zal gebeuren”. Ook dat moet voor de leerlingen een godservaring
geweest zijn. Vandaag komt Jezus met zijn leerlingen in de buurt van Caesarea.
Jezus, de leraar, wil weten of zijn leerlingen hebben doorzien, begrepen wat
die tekenen werkelijk betekenden. Of zijn leerlingen dat ongelooflijke geheim
begonnen te doorgronden van God, die in Jezus in hun midden was om de weg te
wijzen naar het Koninkrijk der hemelen. Dus stelt Hij hen nu de vraag: “Wie
zeggen de mensen dat Ik ben?” En hebben jullie, die zo veel dichter bij mij
zijn, hebben jullie mijn geheim doorgrond? “Wie zegt gij dat Ik ben?” Petrus,
die altijd hun woordvoerder was, die altijd vol bewondering, verering,
vriendschap en hoogachting voor Jezus was, die herhaalt, wat ze ook diep
hadden gevoeld toen de storm op het meer was gaan liggen: “Gij zijt de
Christus, de Zoon van de levende God.” Dan jubelt Jezus. Hij is blij en juicht: “Zalig zijt gij!” Wat
goed! Wat ik met woorden nooit had kunnen over brengen, dat is door de
tekenen duidelijk geworden. Niet door menselijke wijsheid heb je dat
begrepen, maar God zelf heeft je dat inzicht geschonken. Gods Heilige Geest
heeft je de ogen geopend. Laat dit geloof rotsvast in jullie verankerd zijn.
Dan kun je straks anderen de weg wijzen naar de redding van het Koninkrijk
der hemelen. Natuurlijk, lieve mensen, voelen wij dat die vraag van Jezus aan
zijn leerlingen vandaag opnieuw aan ons gesteld wordt. Wij zijn toch allemaal
Jezus' leerlingen? Wij hebben toch allemaal ons leven lang met Jezus geleefd?
Wie is Jezus na al die tijd voor ons geworden? En dan verwacht Hij niet een
mooie, uit het hoofd geleerde formule als antwoord. We hoeven zelfs dat mooie
getuigenis van Petrus niet na te zeggen. Maar we worden uitgedaagd om in te
keren in onszelf en na te gaan: Wie is Jezus voor mij? Wat voor een relatie met Hem is in al die jaren
in mij gegroeid? Wat voor tekenen heb ik gezien en herkend? Welke plaats
heeft God in mijn leven gekregen? Ervaart u iets van dat rotsvaste geloof dat
Jezus ook in Petrus ontdekte? Is Hij voor u de hulpbron waar je steeds je toevlucht toe kunt
nemen? Staat Hij, God of Jezus, centraal in uw leven; niet uit weg te denken?
Vandaag word je uitgenodigd om je dat eens te realiseren. En als u straks
weer te communie bent gegaan en deel hebt genomen aan dat teken van liefde
van onze Heer, dan kunt u er wellicht heel even met Hem over praten, Hem
uw persoonlijk antwoord geven op zijn vraag: 'En jij, wie zeg jij dat ik ben
voor jou?' Amen.
------------------------- Gregory Brenninkmeijer S.J. Preek ZONDAG, 13 – 09 – 2020 over Mattheus 18, 21 – 35. Het evangelie van vandaag, beste mensen, is weer een prachtig
voorbeeld van hoe het er aan toeging rond Jezus. We zijn getuige van een
gewoon concreet gebeuren binnen de groep van Jezus' volgelingen. Jezus
reageert daar heel direct op, maar knoopt daar dan een algemeen punt van zijn
leer aan vast. In dit geval doet hij dat in de vorm van een toepasselijk
verhaal. Petrus kwam bij Jezus met de vraag hoe vaak hij zijn naaste zou
moeten vergeven. Dat was natuurlijk niet een puur theoretische vraag.
Vermoedelijk was daar wel een aanleiding voor. Die leerlingen waren nu
eenmaal niet een groep lieverdjes. Dat waren stuk voor stuk stevige
persoonlijkheden, en sterke karakters willen nog wel eens botsen. Misschien
was er een die Petrus voortdurend irriteerde. Vermoedelijk niet opzettelijk,
maar toch knap ergerlijk. En Petrus, die ook niet de gemakkelijkste was, had
het daar misschien best moeilijk mee. En, ik weet het natuurlijk niet, maar ik kan me voorstellen dat Petrus daarover bij Jezus verhaal kwam
halen. Hoe vaak moet ik dat irritante gedoe over mijn kant laten gaan? Altijd
maar weer? Ja, zegt Jezus, altijd maar weer. En dan maakt Jezus van die aanleiding gebruik en vertelt het
verhaal van die Heer en zijn dienaar. En als Jezus een verhaal vertelt dan
gaat het eigenlijk altijd over God en zijn mensen. De Heer in dit verhaal is
God en die dienaren dat zijn wij, de mensen. De Heer wil rekening en
verantwoording vragen aan zijn mensen, alle mensen. Wat heb jij gedaan met
alles wat Ik je heb gegeven? Je leven, je talenten, je kansen, de mensen op je levensweg, alles wat je leven
vruchtbaar kon maken? Wat heb je daarmee gedaan? Dat alles hebben wij van onze God en
Schepper, van onze Heer gekregen. Wat hebben wij daarmee gedaan? Dat is
natuurlijk een vraag die ieder van ons alleen zelf kan beantwoorden. En
waarschijnlijk hoeven we daar niet eens zo lang over na te denken. We weten
best wat positief is uitgevallen in ons leven en wat negatief. Heel veel
mensen hebben niet zo 'n geweldig hoge dunk van zichzelf, zijn geneigd om de
fouten en mislukkingen in hun leven heel groot voor zich te zien en zijn bang dat zij, als zij verantwoording
moeten afleggen, aan de positieve kant niet zo heel veel te bieden hebben. Maar hoe negatief we ook over onszelf mogen denken, het haalt
het nooit bij die dienaar die bij zijn Heer kwam met een schuld van
tienduizend talenten. Dat is zo ontstellend veel; dat is zo 'n grote schuld,
dat is helemaal niet voor te stellen. En de Heer moet de onzinnigheid proeven
van de smeekbede van zijn dienaar als die vraagt: “Heer, heb geduld met mij,
dan zal ik U alles betalen!” Dat was lachwekkend. En dus doet die Heer wat
alleen God kan doen: Hij scheldt zijn dienaar heel die schuld kwijt. Het gaat in dit verhaal, zoals in veel verhalen van Jezus, niet
zozeer over die dienaar, niet op de eerste plaats over die schuld. Die is
helemaal niet voor te stellen. Nee, het gaat in de verhalen van Jezus
allereerst over God. Jezus vertelt over zijn Vader. Hij maakt van die
ongeduldige vraag van Petrus gebruik om hem en ons te vertellen hoe God
reageert. Jezus vertelt ons dat zijn Vader heel anders is dan mensen vaak denken. Dat God schulden niet nadraagt maar
vergeeft aan wie Hem daarom vragen. Jezus schildert Gods grootmoedigheid jegens
al zijn schepselen, groot of klein, in de hoop dat wij Hem meer gaan
vertrouwen, meer lief hebben en Hem meer navolgen in zijn grootmoedigheid. Tegenover de grootmoedigheid van de Heer staat de
weerzinwekkende bekrompenheid van die dienaar. De schuld die deze van zijn
mededienaar terug eist is een peulenschil vergeleken bij zijn eigen schuld.
Zo schildert Jezus op een dramatische manier het enorme verschil tussen ons
en God. Petrus wil zeven keer vergeven. Maar Jezus zegt: Waarom zo bekrompen? Als je mijn
volgeling wilt zijn moet je zeventig maal zeven maal vergeven. Dat wil
zeggen: eindeloos vaak! Want dat is de manier waarop God met ons omgaat. Vergeven is blijkbaar delen in de goddelijkheid van onze Heer.
Het is het grote verrijzenis-cadeau van Jezus voor zijn leerlingen. Door hun
opgesloten angst komt Hij bij hen binnen met zijn vredesgroet. En dan blaast
Hij over hen en zegt: “Ontvangt Heilige Geest!” Ik geef jullie deel aan de
Geest van God, aan de goedheid en grootmoedigheid van God. Dat wil zeggen:
“Wier zonden gij zult vergeven die zijn ze vergeven!” Deel in de vergevingsgezindheid van God en
doe dat altijd, steeds weer vergeven, onbeperkt. Daarom is dit cadeau van
Jezus in de kerk vertaald in een sacrament. Het sacrament van de Biecht is het sacrament van Gods
vergevingsgezindheid. En ieder die de ervaring heeft opgedaan de absolutie
door de priester als vrijspraak door God te ervaren die weet hoe diep
bevrijdend dat sacrament kan werken. Het is droevig en een groot verlies dat
er in de huidige tijd zo zelden een beroep op wordt gedaan. Want waar ervaar je nog méér dat je vergeving wordt toegezegd,
aangezegd, verkondigd. Mensen zien er tegenop hun schuld te belijden, en
inderdaad, dat is ook niet prettig. Maar uiteindelijk gaat het daar niet
voornamelijk om. Het gaat in het boetesacrament om de ontmoeting met de
grootmoedige, vergevende, liefdevolle God, aan wie ik vraag om kwijtschelding
van mijn schuld, telkens opnieuw en van, maar al te vaak, dezelfde schuld, in de overtuiging dat God mij
die vergeving zal schenken. In het evangelie van deze zondag worden wij, die
geloven in de God van Jezus Christus, opgeroepen te zijn zoals Hij en elkaar
telkens weer van harte onze fouten te vergeven. Dan worden onze voeten
daadwerkelijk geplaatst op de weg naar de vrede waar we zo naar uitzien. Amen. Gregory Brenninkmeijer S.J. Preek op de 17e zondag door het jaar, pater Gerard Noom sma Dierbare gelovigen, Dromen, visioenen en profetieën hebben altijd tot de verbeelding
gesproken van de mens. Wij kennen vele verhalen, legendes en sprookjes die
allemaal iets te vertellen hebben aan ons allen en die een boodschap
uitdragen. In de heilige boeken laat God zich vaak zien in een droom, het
is niet met fysieke ogen dat de werkelijkheid doorzien wordt, zoals we
gehoord hebben in de eerste lezing. Maar God door zijn Zoon Jezus Christus
spreekt tot ons in parabels, waarin ook wijsheid verborgen is, maar we moeten
het wel willen zoeken, willen weten, dat er iets in het leven te vinden is
van grote waarde. Iets waar je warm van wordt of waar je warm voor loopt. Wij allen kennen de verhalen van de "goudzoekers" die
alles achter lieten en probeerden iets van die kostbare Steen in de grond te
vinden, maar ook in hun leven. Ook wij zijn op zoek naar die kostbare parel
die ons leven zou kunnen verrijken. En we worden uitgenodigd voor dat
"goud" te gaan, zoals de vele atleten die naar Peking vertrekken om
voor die gouden medaille te gaan. De lezingen van vandaag geven ons die gelegenheid en zet
concrete richtlijnen uit voor het leven naar God toe. Deze parabels, deze
verhalen zetten ons aan het denken. Hoe gaan we om met de schatten van ons
leven. Zijn wij ook bereid om daar de hoogste prijs voor te betalen: voor
meer gerechtigheid, of elkaar een plaats te gunnen in onze denkwereld of
rekening te houden met de ander of eens wat te delen van onze overvloed. Of
zijn en blijven wij maar buitenstaanders in het leven? Mensen die geen
risico's durven nemen en de schatten maar in de grond laten zitten. Goed voor mij is de wet uit uw mond, meer waard dan schatten van
zilver en goud. De uitleg van uw woorden geeft klaarheid, schenkt wijsheid
aan wie onervaren is."Psl 19 Wij als volgelingen zijn Jezus tegengekomen in ons leven en Hij
heeft de plek aangewezen waar we moeten graven. Ook de profeten zeggen dat
"zoek dat Koninkrijk Gods niet aan de andere kant van de onstuimige zee.
Gods Koninkrijk ligt in uw eigen hart en op uw eigen lippen. Zoekt en gij
zult vinden......Maar hoe lang zoeken wij al..... Naar een beetje vrede, naar wat liefde, naar wat respect voor de
evenmens, naar wat geluk voor ons zelf, maar blijkt de schat die wij zoeken
niet dikwijls een parel van kunststof? Als we werkelijk vrede en meer
gerechtigheid willen in onze wereld, als we werkelijk echt willen leven, als we werkelijk de ander, dichtbij en ver weg
liefhebben met geheel ons hart, dan zullen we alles op alles moeten zetten.
Als wij echt voor het goud gaan, dan moeten we keuzes maken en geen
doodlopende wegen inslaan. Je zult je naaste vinden als een schat in de akker, als een
kostbare parel die je leven weer glans geeft. Zulke momenten bestaan: ze
liggen als schatten verborgen in de akker van het dagelijks leven en het is
een kostbare ervaring als je er op stoot. "Toen iemand de parel had gevonden,
ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar." Wat we nodig hebben, is een opmerkzame geest. Daar mogen we
best, net als Salomo in de eerste lezing om bidden. "Heer, geef een
dienaar een opmerkzame geest, een luisterend hart, een open visie. Dat wij
vindingrijke zoekers mogen zijn, mensen die ook beseffen dat het zin heeft om
door te gaan met zoeken, omdat er goud in de grond zit. "Wie zoekt, zult vinden. En wie vindt, blijft zoeken." Preek ZONDAG, 19 JULI 2020, pater
G.Brenninkmeijer, over: Matteus 13, 24 – 30 en 36 – 43 Iedereen die een tuin heeft, lieve
mensen, 'n grote of 'n kleine, dat doet er niet toe, een geveltuin of een
achtertuin, of gewoon een paar bloempotten op het balkon, kent het probleem
van het onkruid. Trekt u het uit, of laat u het zitten? Als u heel trots bent
op uw tuin, als u geniet van de planten die uzelf geplant of gezaaid hebt,
dan haalt u waarschijnlijk het onkruid weg. Telkens weer een heel karwei, met
name als het bukken niet meer zo meevalt. Maar wat is eigenlijk onkruid? Onkruid
is een plant die ergens staat waar ze niet hoort. Het zijn soms echt wel
mooie planten, maar waar ze opkomen horen ze niet thuis, volgens mij. Het is
toch mijn tuin, mijn balkon, mijn plantenbak en dus is het aan mij om uit te
maken wat daar mag groeien en bloeien. Bovendien, het is net alsof het
onkruid veel harder groeit dan al mijn mooie bloemen. Als ik aan hun zin om
te groeien niet van tijd tot tijd paal en perk stel, dan overwoekert straks
het onkruid heel mijn mooie tuin en dat is niet de bedoeling. Ik snap die
dienaren uit het evangelie heel goed: Waar goede tarwe is gezaaid daar hoort
geen onkruid. Een paar korenbloemen en klaprozen langs de kant, ok, dat is
mooi. Maar tussen het koren niet. Dat is duidelijk. Toch zijn er ook mensen die het onkruid
niet uittrekken. Niet omdat ze daar te lui voor zijn, (dat komt ook voor),
maar gewoon omdat ze het leuk vinden om de natuur haar gang te laten gaan.
Omdat ze genieten van alles wat groeit en bloeit. Veel interessanter
bovendien dan zo een keurig verzorgde schoonheid. Elke keer zijn ze opnieuw
verbaasd over wat er nu weer z'n kop op steekt. De natuur blijft je verrassen
als je ze haar gang laat gaan. Laat maar groeien en bloeien wat wil. Als het
straks herfst wordt en de winter komt, dan ruimen we de boel wel weer eens
op. Het heeft er alle schijn van dat Jezus
tot de tweede groep gerekend wil worden. In de parabel, die we zojuist hebben
horen voorlezen, en die Jezus aan de leerlingen, en dus aan ons, extra nog
eens uitlegt, is Hij de Heer die de tarwe zaait. Maar tussen de opgroeiende
tarwe schiet ook allerlei gewas op dat er niet thuishoort en dat gezaaid werd
door de vijand, de grote tegenspeler. De dienaren van de Heer denken hem een
dienst te bewijzen door het onkruid te wieden. Maar Jezus wil daar niet van
horen, want in deze parabel gaat het niet over gewassen; hier gaat het over
mensen. Het goede zaad zijn de kinderen van Gods koninkrijk, terwijl het
onkruid de kinderen zijn van het kwaad. Als het over planten zou gaan zou het
onkruid en de tarwe goed van elkaar te onderscheiden zijn. Maar het
onderscheid tussen goede en kwade mensen is niet zo evident. Mensen hebben zoveel verschillende
kanten. Er zit bovendien goed en kwaad in ieder van ons. En mensen veranderen
vaak tijdens hun leven, kunnen van het goede pad af raken, maar kunnen zich
ook bekeren. Kijk maar naar Jezus' eigen vriendenkring. Wie had er nou zien
aankomen dat Judas Jezus zou verraden? En wie had verwacht dat Petrus Hem zou
verloochenen? En had iemand ooit kunnen voorspellen dat Saulus, de vervolger
van Jezus' vrienden, zijn grootste verkondiger zou worden? Nee, goede en
kwade mensen onderscheiden is niet zo gemakkelijk. We krijgen er in deze tijd
volop ervaring in. Wat is discriminatie anders dan dat soort onderscheid
maken? Zeggen over mensen met een andere huidskleur… die hoort hier
niet; dat is onkruid! Of mensen met een voor Nederlanders ongewone naam: Dat
is onkruid, die moeten we hier geen kans geven te gaan bloeien. Mensen die in
plaats van in Jezus in Allah geloven; dat is evident onkruid. Straks
overwoekeren ze onze hele samenleving. Als ik het zó stel is het duidelijk dat
dit geen goede manier van doen is. Dát soort onkruid wieden kan, voor je het
weet, eindigen in een Holocaust of Srebrenica. Toen waren er ook mensen die
heel precies wisten welke andere mensen onkruid waren en dus uitgeroeid
moesten worden. Nee, zegt Jezus, laat het allemaal maar naast elkaar bestaan,
groeien en bloeien. Uiteindelijk zal God, die beter kan kijken dan wij allemaal
samen, dan zal God wel onderscheid maken tussen wat goed is en wat kwaad,
onkruid is en tarwe. Volgens mij kunnen we deze parabel nog
wat verder doordenken. Zouden we ze niet ook mogen toepassen op onszelf? Op
ieder van ons heel persoonlijk? Kijken wij niet ook heel oordelend, soms
zelfs veroordelend naar onszelf? Wie vindt zichzelf volledig geslaagd? Wie
ergert zich niet aan eigenschappen waarmee je moet leven ook al ben je er
niet blij mee? Hoeveel mensen zijn er niet ontevreden over hun uiterlijk?
Hoevelen zouden die minder geslaagde uiterlijkheden niet willen laten
weghalen? En vaak lukt dat ook nog heel aardig, als je voldoende geld hebt.
Maar bij ongewenste inwendige eigenschappen gaat dat niet zo gemakkelijk.
Vaak vechten we een leven lang tegen onze ondeugden, met meer of vaak minder
succes trouwens. We hebben nu eenmaal bepaald dat dat onkruid is en dat hoort
niet in mijn verder keurige persoonlijkheid. Dat ongeduld van mij moet weg.
Mijn opvliegendheid moet onderdrukt. Dat altijd weer egocentrische van
mij.....wat heb ik daar al tegen gevochten, maar het blijft blijkbaar een
deel van wie ik ben. Ik denk dat Jezus ons vandaag wil
zeggen: Goed en kwaad, wit of zwart, mooi of lelijk, passend of onaangepast,
het zit sinds Adam en Eva al in heel de schepping. Zonder onderscheid bestaat
het door en naast elkaar. God had het misschien oorspronkelijk anders gewild,
maar de mogelijkheid dat het zó zou uitgroeien heeft Hij open gelaten. En God
heeft er geduld mee. Één keer heeft Hij, zo lezen we in de Bijbel, met een
zondvloed geprobeerd al het onkruid in een keer te wieden. Maar, zo wordt ons
verteld, daar kreeg Hij heel veel spijt van. En de regenboog in de wolken is
het teken van zijn belofte dat dat nooit meer zal gebeuren. Jezus zegt tegen zijn leerlingen, en dus
tegen ons, dat we geduld moeten hebben. Heb geduld met jezelf en met de
mensen om je heen, en laat aan God over te onderscheiden wat uiteindelijk
tarwe is gebleken en wat onkruid blijkt te zijn. Amen. Preek op de 15e zondag door het Jaar A, pastor Eric
Fennis Toen ik deze week de liturgie van dit weekend aan het
voorbereiden was, bleef ik bij het evangelie al gelijk bij de eerste zin
hangen. Er staat namelijk dat Jezus op een zekere dag zijn huis verlaat en
aan de oever van het meer gaat zitten. Dat klinkt veder helemaal niet
spannend, want nogal wat mensen verlaten deze weken hun huis om bijvoorbeeld
ergens aan een meer vakantie te gaan houden. Maar daar is bij Jezus geen
sprake van. Bovendien heeft in de Schrift elk woord zijn betekenis. En dus
kun je je afvragen waarom Jezus zijn huis verlaat. In de bijbel staat dat
woord ‘huis’ namelijk ook voor de bewoners, de familie, het geslacht, de
stam. Jezus had voldoende redenen om zich niet meer thuis te voelen in
Nazareth. Zijn contact met de bewoners van zijn geboorteplaats was niet al te
best. Ze hebben Hem zelfs willen stenigen. Als er dus staat ‘Jezus verlaat
zijn huis’, dat staat er dus eigenlijk, Hij verlaat zijn stam, zijn roots,
want in de stad van zijn jeugd wordt Hij als profeet niet erkent. In de bijbel staat het woord ‘huis’ vaan ook beschreven als
beeld van Gods volk. Petrus bijvoorbeeld schrijft in één van zijn brieven:
‘Laat u als levende stenen voegen in het huis van God’. Paulus noemt de
volgelingen van Jezus ‘huisgenoten van God’. Zelf zegt Jezus: ‘in het huis
van mijn Vader zijn vele woningen. En nog weer op een andere plek zegt
Paulus: ‘Wij weten immers dat de aardse tent die onze woning is, eens zal
worden neergehaald. Maar dan heeft God voor ons een huis gereed in de hemel,
een onvergankelijk, niet door mensenhanden vervaardigd huis’. Bijbels gezien
is het woord ‘huis’ dus geen fysieke locatie, maar de plek, de ruimte of de
situatie waarin je God kunt ontmoeten of present stellen. Jezus is met zijn volgelingen zo’n nieuw ‘huis’, een nieuwe
gemeenschap aan het stichten, die niet aan een locatie gebonden is. Hij is met twaalf vrienden begonnen die huis en haard verlieten,
maar zich bij hem ‘thuis’ voelden. En in hun voetspoor zijn er in de
loop van de kerkgeschiedenis telkens van dit soort nieuwe ‘huizen’ gesticht.
We kennen ze als Dominicanen, Jezuieten en Franciscanen en aan het einde van
de vorige eeuw werden talloze orden en congregaties gesticht van vrouwelijke
en mannelijke religieuzen die gingen werken in het onderwijs, in de
ziekenhuizen of in de Derde Wereld. Ook vandaag de dag stichten mensen nieuwe
soorten van huizen. In Afrika zijn kleine christengemeenschappen ontstaan, in
India werken de zusters van Moeder Theresa en in West Europa trekt de
oecumenische gemeenschap van Taize aandacht, vooral van jongeren. Maar ook in
Nederland weten nieuwe bewegingen hun weg te vinden, zoals het
neo-catechumenaat, de Blauwe Zusters in Heiloo en de gemeenschap van Emanuel.
Dat mensen nieuwe vormen van huizen stichten is niet zo
verwonderlijk. Het heeft alles met het woord ‘thuis’ te maken. Een huis is
comfortabel en veilig. Je woont er beschermd achter ramen en muren. Thuis kan
gezellig zijn, met gelijkgezinden onder elkaar. Dat hebben we nodig; mensen
bij wie we thuis kunnen zijn. Maar het kan ook een andere kant hebben; je
kunt snel in jezelf opgesloten raken. Nazareth was ook voor Jezus zijn thuisbasis. Het gaf hem het
gevoel van veiligheid en beslotenheid. En schuilplaats voor Hem en zijn
familie. Maar Nazareth wordt Hem te klein, te benauwd. Jezus verlaat dit dorp
en betrekt zijn eigen huis in Kafarnaüm. Maar ieder huis is Hem te klein. Alle grenzen zijn Hem te beperkt. Zijn kring wordt steeds
groter. Steeds weer trekt Jezus weg uit zijn huis om een nieuw huis te beginnen,
waarin iedereen welkom is, tollenaars en zondaars, zoekers en twijfelaars,
mensen die zich nergens thuis voelen en dat dus bij Hem mogen vinden. Ook wij kunnen soms vast lopen in oude huizen. In ideeën of
gevoelens dat alles hetzelfde moet blijven. Dat lijkt een gevoel van
veiligheid te geven, maar dat is niet altijd de bedoeling. Gods huis is een
open huis. En dat moeten we als kerk ook durven zijn. Het gevaar dreigt soms
dat we het voor elkaar als gemeenschap heel gezellig maken, maar daardoor de
deur sluiten voor nieuwe mensen met andere ideeën en overtuigingen, of die
zoeken naar een thuis. Het verhindert ons aanwezig te zijn in een wereld die
niet zozeer het oude maar het nieuwe voor ogen heeft. Je huis opnieuw openen en vertrouwde wegen verlaten. Dat is wat
Jezus bedoelt met evangeliseren. Niet mensen jouw wil op leggen en per se
willen bekeren, maar hen laten ervaren dat het evangelie geen dode letter is,
maar een levend verhaal dat telkens opnieuw geplaats kan worden in de tijd
waarin we dan leven. Het kan daardoor anderen een thuis bieden. En dat brengt ons bij de kern van het evangelie van vandaag.
Zo’n thuis komt er niet vanzelf, maar moet je creëren. Je zult dus moeten
willen zaaien om te zien of er wat groeit. Pas dan zal je honderdvoudig
vrucht dragen, zegt Jezus, verwijzend naar het evangelie. Jezus zegt dat ik
honderdvoudig vrucht kan dragen als ik zelf maar vruchtbaar genoeg ben om het
evangelie uit te dragen in woord en daad. Het is waar, je kunt soms wat moedeloos worden, als je ziet wat
er van alle zaad overblijft. Al die diepe woorden die hier in de liturgie
worden uitgesproken; wat blijft er van hangen? Al die woorden die ouders
gezaaid hebben in de harten van hun kinderen. Wat komt er van terecht? Al die
moeite die we week in week uit doen om een parochie op te bouwen. Heeft dat
wel zin? Op die soms pijnlijke vragen geeft Jezus een antwoord. Kijk naar
die boer, zegt ijHijHij Hij. Na een slechte oogst zaait de boer met
optimisme. Hij gelooft in de kiemkracht van het zaad en in de geschiktheid
van de bodem. Als er niet wordt gezaaid, zal er niet meer worden geoogst.
Zaaien en oogsten, geven en ontvangen. Die woorden horen bij elkaar. Want wie
het ene niet doet wacht vergeefs op het andere. De boer gooit het zaad eenvoudigweg op de akker. Hij doet er in
zekere zin afstand van. Hij geeft het zaad uit handen en vertrouwt het toe
aan zon en regen, die hun werk wel zullen doen. Hij ligt ‘s-nachts niet
wakker en zit niet elke dag te wachten of het zaad wel opbloeit. Hij wacht
met geduld op de oogst. Ook Jezus heeft de moed niet opgegeven. Hij heeft verder
gezaaid. Hij is zelf de graankorrel geworden, bestemd tot honderdvoudig
leven. Ook nu zaait Hij zijn woord in de harten van ons mensen. Hij weet hoe
rotsachtig de bodem van ons hart kan zijn. Maar Hij weet ook dat het Woord
van God voldoende kiemkracht heeft om zelf op te schieten. En dat er in elk
hart wel een plekje is waar het zaad vrucht zal dragen. Ook wij moeten dus de
moed niet opgeven en blijven vertrouwen op Gods kracht als wij blijven
zaaien, ook al lijkt het soms zinloos. Je huis verlaten om elders opnieuw thuis te komen. We hoeven dat
niet altijd letterlijk te doen, maar geestelijk kan het een enorme
verrijkende stap zijn. Juist de komende vakantie periode waarin alles wat rustiger aan
mag, we een beetje op adem mogen komen en we onze gedachten wat kunnen laten
gaan, kan een periode zijn om geestelijk op te laden en opnieuw te zaaien,
van wat we hopelijk in een nieuw seizoen mogen oogsten. En als die oogst zo
mag zijn dat anderen zich bij ons thuis voelen, dan blijkt onze bodem zeer
vruchtbaar. En dat is toch waar we kerk voor willen zijn. Amen. Amen. Preek 5
juli
2020, Zacharias 9, 9-10 / Romeinen 8, 9.11-13 / Mattheus 11, 25-30 /
Erik Sengers Beste broeders en zusters, De lezingen van vandaag zijn niet gemakkelijk. De evangelietekst
van Mattheus lijkt wel bijna genomen uit Johannes: Zo Vader zo Zoon. Maar dat
zegt ons nog weinig, want wie moet je nou kennen om de ander te begrijpen?
Ook het schriftstuk uit Paulus’ brief aan de Romeinen maakt ons niet slimmer.
Laat je leiden door de Geest die in je woont. Ja, hoe dan? Laat je niet
leiden door je eigen wil, want dan zul je sterven. Nou nou nou, Paulus, dat
zien we tegenwoordig anders. Geen gemakkelijke teksten dus, en toch zegt
Jezus in het Evangelie: De vader heeft aan eenvoudige mensen onthuld wat hij
aan wijzen en verstandigen verborgen heeft gehouden. Daar sta je dan als
predikant, met al je boekenkennis: ben ik eenvoudig genoeg om te onthullen
wat de Schrift ons vandaag zegt? Bij de ontsluiting van de tekst moest ik denken aan een boek dat
ik heb gelezen van Sören Kierkegaard Oefening in het Christendom, een
aanrader. Hij pakt in het begin van het boek de laatste woorden van het
Evangelie van vandaag en schrijft een preek, een pamflet, een essay: KOM NAAR
MIJ JULLIE DIE VERMOEID ZIJN EN ONDER LASTEN GEBUKT GAAN, DAN ZAL IK JULLIE
RUST GEVEN. Twee punten uit zijn verhaal wil ik u voorleggen. Ten eerste zegt
Kierkegaard, de Hulp is de Helper. Hij gebruikt het beeld van een arts die
verschillende patiënten bezoekt, rondreist, voor iedereen kort en functioneel
aandacht heeft. Zo is het niet bij Jezus, die iedereen die vermoeid is en
lasten draagt, persoonlijke en niet-aflatende zorg geeft. En die zorg is van
hemzelf en komt van hemzelf: de Hulp is de Helper. Ten tweede zegt Kierkegaard, dat die Helper, of Uitnodiger zoals
hij Jezus noemt, de vernederde Christus is. We krijgen geen fooi als hulp van
een machtige koning die toch teveel heeft, we krijgen niet zoals de
zorgmedewerkers een bonus die dan weer bij de belastingdienst ingeleverd kan
worden, we krijgen geen hulp van iemand die er iets voor terug wil, Nee, zegt
de Deense filosoof, de mensen die vermoeid zijn en lasten dragen, wijzelf
dus, worden geholpen door iemand die zelf ook lasten heeft moeten dragen
en vermoeid was, totdat Hij de Geest gaf. We worden geholpen door iemand die
uit een eenvoudig gezin kwam en weet wat het betekent om elke sjekel om te
draaien. We worden geholpen door iemand die uit ervaring weet wat lijden is
en ons zo kan helpen, echt kan helpen, om de moeilijkheden van het leven te
overwinnen. Zo begrijpen we een beetje wat de Schrift ons vandaag wil
zeggen. Ook hier weer twee dingen. Blijf in Jezus. Vaak zoeken we het
allemaal in verre oorden, in andere godsdiensten en filosofieën, in drank of
drugs, in een rusteloos leven. Blijf in Jezus, door de Geest verbonden, want
wie in Jezus verbonden is blijft in de Vader die liefde is. Het is die liefde
die warmte, hulp, genezing, redding geeft. Wat wil een mens nog meer? En: Help
elkaar. Laten we kijken hoe we een gemeenschap kunnen zijn waarin mensen
Jezus kunnen ontmoeten. Waar daadwerkelijke aandacht is voor elkaar,
niet-aflatende zorg. Waar mensen elkaar tot dienaar willen zijn. En waar
mensen zo laten zien dat ze kinderen zijn van een liefhebbende vader. Een
gemeenschap van mensen die getekend zijn door het leven, zodat ze open staan
voor allen die vermoeid zijn en lasten te dragen hebben. Dan zijn ze echte
christenen, geroepen door de Uitnodiger. AMEN.
Wijn ‘’Ook dit gaat voorbij’’, zei Bhagwan Sri Rajneesh ooit
tegen een klagende sanyassin. Hij voegde er aan toe dat dit ook geldt
wanneer betere tijden zijn aangebroken. Nu er uitzicht is op betere tijden vragen wij ons af wat dat
betekent voor ons geestelijk leven. Wat hebben wij de afgelopen tijd daarin
het meest moeten ontberen ? Wanneer ik van mijzelf mag uitgaan: smartelijk miste ik tijdens
de kerkelijke beperkingen de gelegenheid te communie te gaan en die in twee
gedaanten te beleven. Verder eigenlijk niet zo veel. Dat bijzondere moment, dat wij in Gods eigen huis het heilig
Brood ontvangen en daarna van de kelk mogen nippen is voor mij onvervangbaar
en bovendien het belangrijkste moment tijdens de viering van de eucharistie.
Ooit komt de dag dat ik die unieke ervaring zonder de voorgeschreven toeters
en bellen mag herbeleven. Nu geniet ik in stilte van de herinnering er aan en het
vooruitzicht op die betere tijden, met voor mij de eerste 14 verzen van
hoofdstuk 7 uit het Lied der Liederen, Sji’r HaSji’rim, sinds Luther beter
bekend als het Hooglied. De bruid, die staat voor (de kerk van) Jezus Christus, zingt
haar bruidegom, de gelovigen toe over wat zij benoemt als de wijn, immers
Zijn bloed, het bloed van Christus: ‘’de wijn moet vloeien voor mijn lief, naar binnen droppelen tussen zijn lippen en tanden. Ik ben van mijn lief, naar mij gaat zijn verlangen uit. Kom, mijn lief, laten wij naar buiten gaan, laten wij overnachten in de dorpen. Dan trekken we ’s ochtends vroeg de wijngaarden in om te zien of de wijnstok al uitbot, of de knoppen zijn opengebroken en de granaatbomen al bloeien. Dan zal ik je met liefkozingen overstelpen ! De liefdesappelen geuren al en boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, jonge vruchten en oude, die ik bewaard heb voor jou, mijn lief ! Hoe mooi zou het zijn wanneer wij onze geloofsgemeenschap in het
algemeen en de eucharistie in het bijzonder zo zouden kunnen beleven.
Met Gods hulp is dat mogelijk. 28-03-20 11:25 - Wilmer S.: De Nederlandse vertaling van de
woorden van paus Franciscus op het lege Sint-Pietersplein in Rome tijdens het
Urbi et Orbi: 'Tegen het vallen van de avond' (Markus 4:35). Zo begint de
passage uit het Evangelie dat we zojuist hebben gehoord. Het lijkt nu al
wekenlang of de avond is gevallen. Het duister is neergedaald over onze
pleinen, onze straten en onze steden; het heeft zich meester gemaakt van ons
leven. Het vult alles met een oorverdovende stilte en een troosteloze leegte,
die alles op haar weg verlamt. Je voelt het in de lucht, je ziet het aan de
gebaren, je ziet het aan hoe mensen kijken. We zijn bang en verward. Zoals de
discipelen in het evangelie zijn wij ineens gegrepen door een onverwacht
opgekomen razende storm. We merken dat we allemaal in hetzelfde schuitje
zitten. We zijn kwetsbaar en we zijn de weg kwijt, en toch zijn we allemaal
heel belangrijk en nodig. We moeten allemaal samen roeien en elkaar troost
bieden. In die boot zitten wij met z'n allen. Net zoals die discipelen, die
met één stem spreken en angstig zeggen: "We vergaan" (vers 38). Zo
merken ook wij dat we niet ieder voor zich verder kunnen, maar alleen
gezamenlijk. We kunnen onszelf makkelijk herkennen in dit verhaal. Wat
moeilijker te begrijpen is, is de houding van Jezus. Terwijl de discipelen
natuurlijk in paniek raken, ligt Hij aan de achtersteven, het deel van de
boot dat als eerste onder zal gaan. En wat doet Hij? In alle tumult ligt Hij
rustig te slapen, vertrouwend op de Vader. Het is de enige keer in het
Evangelie dat we Jezus slapend zien. Als Hij gewekt wordt, kalmeert Hij de
wind en de wateren en dan spreek Hij op verwijtende toon tot Zijn discipelen:
'Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?'
(vers 40). We proberen het te begrijpen. Waaruit bestaat het gebrek aan
geloof bij de discipelen die tegenover het vertrouwen van Jezus wordt
gesteld? Ze waren niet opgehouden in Hem te geloven. Ze riepen Hem aan. Maar
laten we zien hoe ze dat doen: 'Meester, kan het U schelen dat wij vergaan?'
(vers 38). "Kan het U niet schelen?": ze denken dat Jezus niet meer
om ze geeft. Een van de dingen die ons thuis het meeste pijn doet, is als
iemand zegt: "Kan ik je dan niets schelen?" Dat is een zin die pijn
doet en stormen in het hart veroorzaakt. Het zal Jezus ook pijn gedaan
hebben. Want niemand is meer met ons begaan dan Hij. Zodra Hij aangeroepen
is, redt Hij het leven van zijn ongelovige discipelen. De storm legt onze kwetsbaarheid bloot, en de valse en
overbodige zekerheden waar we onze agenda, plannen, gewoonten en prioriteiten
bol van staan. Het laat zien hoe we datgene in slaap hebben laten sukkelen
wat ons leven en onze gemeenschap voedt, ondersteunt en kracht geeft. De
storm legt bloot hoe wij het liefst datgene wegstoppen en vergeten wat de
geest van onze volkeren voedt. Hoe wij onszelf trachten te verdoven met
gewoonten die ons lijken te redden, terwijl wij losgeraakt zijn van onze
wortels en onze voorouders vergeten zijn, zodat wij geen weerstand meer
hebben om tegenspoed het hoofd te bieden. Met de storm vervaagt de schmink van de stereotypen die ons ego
verhulden, omdat wij ons altijd druk maakten over ons imago. We zien opnieuw
de saamhorigheid waar we ons niet aan kunnen onttrekken. De saamhorigheid als
broeders en zusters. 'Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen
geloof bezit?' Heer, Uw woord treft ons vanavond. Het gaat ons allen aan. In
deze wereld, die Gij meer liefhebt dan wij, zijn wij voortgeraasd. We dachten
dat we sterk waren en alles konden. Op winst belust lieten we toe dat de
dingen ons beheersten en de haast ons bedwelmde. We stonden niet stil bij Uw
waarschuwingen. We werden niet wakker door de oorlogen en het wereldwijde
onrecht, wij luisterden niet naar de schreeuw van de armen en van onze
ernstig zieke planeet. We gingen onverstoorbaar door en dachten gezond te
blijven in een zieke wereld. En nu, midden op de hoge zee, roepen wij U aan:
"Word wakker, Heer!". 'Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen
geloof bezit?' Heer, U doet een beroep op ons en een beroep op ons geloof. We
moeten niet zozeer geloven dat U bestaat, maar tot U komen en op U vertrouwen.
In deze Vastentijd weerklinkt Uw dringende oproep: "Bekeer je!",
"Keer met heel je hart terug tot Mij." (Joël 2:12). U roept ons op
om deze tijd van beproeving te zien als een tijd van kiezen. Dit is niet de
tijd van Uw oordeel, maar van ons oordeel. De tijd om te kiezen wat belangrijk is en wat voorbij zal gaan.
Om onderscheid te maken wat noodzakelijk is en wat niet. Het is een tijd om
ons leven weer naar U en onze medemensen te richten, God. Daarbij kunnen we
een voorbeeld nemen aan veel mensen die ondanks hun angst hun leven gegeven
hebben. Dat is de kracht van de Geest die wordt uitgestort en die zich uit in
moedige en genereuze toewijding. Het is het leven van de Geest dat kan
verlossen, verbeteren en tonen hoe onze levens verweven zijn met en
ondersteund worden door gewone mensen die meestal vergeten worden die niet in
de krantenkoppen staan of op de catwalk in weer een nieuwe tv-show. Maar zij
zijn degenen die nu de doorslag geven bij alles wat er gebeurt. Artsen,
verpleegkundigen, supermarktmedewerkers, schoonmakers, ziekenverzorgers,
chauffeurs, wetshandhavers, vrijwilligers, geestelijken en nog vele meer, die
begrepen hebben dat niemand het in z'n eentje kan doen. Voor het lijden,
waarin de ware ontwikkeling van onze volkeren te zien is, ontdekken en
ervaren we het priesterlijke gebed van Jezus: "Opdat zij allen één mogen
zijn.' (Johannes 17, 21). Hoeveel mensen oefenen niet elke dag geduld, en
leven in hoop en zorgen dat ze geen paniek zaaien, maar nemen hun
verantwoordelijkheid. Vele vaders, moeders, opa's, oma's en leraren tonen aan
onze kinderen, met kleine, dagelijkse gebaren hoe ze een crisis het hoofd
kunnen bieden en moeten doorstaan door hun gewoonten aan te passen, hun blik
op te heffen en te bidden. Vele mensen bidden en bieden hulp aan voor het
welzijn van iedereen. Het gebed en stille behulpzaamheid zijn de wapens
waarmee we overwinnen. 'Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen
geloof bezit?' Het begin van geloof is weten dat je redding nodig hebt. We
zijn niet zelfvoorzienend; in ons eentje verdrinken we: we hebben de Heer
nodig, net zoals de schippers vroeger de sterren nodig hadden. Laten we Jezus
uitnodigen in de bootjes van onze levens. Laten we Hem onze angsten geven,
zodat Hij ze kan overwinnen. Net als Zijn discipelen merken we dan dat we met
Hem aan boord niet verdrinken. Want dat is de kracht van de Heer: Alles wat
ons overkomt ten goede keren, ook de slechte dingen. Hij brengt onze stormen
tot rust, want met God sterft het leven nooit. De Heer daagt ons uit en nodigt ons uit om temidden van onze
storm de solidariteit en de hoop te laten opbloeien die ons tot steun kunnen
zijn in tijden waarin alles mis lijkt te gaan. De Heer stimuleert ons om ons
geloof in Pasen te doen ontwaken en herleven. We hebben een anker: door Zijn
kruis zijn we gered. We hebben een roer: door Zijn kruis zijn we verlost. We
hebben hoop: door Zijn kruis zijn we genezen en worden we omarmd, zodat niets
en niemand ons kan scheiden van Zijn verlossende liefde. In ons isolement lijden
we onder het ontbreken van affectie en ontmoetingen en ervaren we het gebrek
aan veel dingen. Laten we nogmaals luisteren naar de verkondiging die ons
redt: Hij is opgestaan en leeft in ons midden. De Heer daagt ons vanaf
Zijn kruis uit om ons leven terug te vinden dat ons te wacht te kijken naar
mensen die onze tijd opeisen om de genade die in ons leeft te versterken, te
erkennen en te stimulern. Laten we zorgen dat het vlammetje van de hoop (zie
Jesaja 42: 3) die nooit ziek wordt, niet uitgaat. En laten we de hoop opnieuw
laten oplaaien. Zijn kruis omarmen betekent de moed vinden om alle tegenslagen
van de huidige tijd te omarmen, en even onze zucht naar almacht en bezit te
vergeten om ruimte te geven aan de creativiteit die alleen de Geest kan opwekken.
Het betekent de moed vinden om ruimten te creëren waar iedereen zich welkom
voelt en om nieuwe vormen toe te laten van gastvrijheid, broederschap en
solidariteit. Door Zijn kruis zijn we gered, zodat we weer hoop krijgen. Laat
het kruis alle manieren steunen en versterken die ons kunnen helpen om
onszelf en anderen te redden. De Heer omarmen om de hoop te omarmen. Dat is
de kracht van het geloof, dat ons bevrijdt van angst en ons hoop biedt. "Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen
geloof bezit?” Dierbare broeders en zusters, vanaf deze plek die vertelt van
het rotsvaste vertrouwen van Petrus, wil ik u vanavond allen toevertrouwen
aan de Heer, door tussenkomst van de heilige maagd, heil des volks, Sterre
der zee in de storm. Moge vanaf deze zuilenrij die Rome en de wereld omarmt.
Gods zegen als een troostende omarming over u dalen. Heer, zegen de wereld,
geef de lichamen gezondheid en de harten troost U vraagt ons om niet bang te
zijn, maar ons geloof is zwak en we zijn bang. Heer, laat ons niet in de
greep van de storm blijven. Zeg ons nog een keer: 'Wees niet bang' (Matheus
28: 5). En laat ons, met Petrus zeggen: 'Wij schuiven alle zorgen op U af,
want U hebt zorg voor ons.' (1 Petrus 5: 7). Verkondiging Beste broeders en zusters, Een van de aspecten, verbonden met de vastentijd, is het gaan
van donker naar licht. Vorige week gingen de lezingen over zonde, schaamte,
over verleidingen, duivelse verleidingen. Dat is het donker. Vandaag gaan de
lezingen over beloftes, toekomst, genade, over Jezus in het licht - het lijkt
wel Hemelvaart. De vastentijd is een reis van donker naar licht, een reis met
ontberingen, een reis met onzekerheden, een reis waarin er iets met ons
gebeurt. Deze reis van donker naar licht begint bij Abraham. Hij vertrekt met
zijn gevolg uit Ur en komt in Charan, waar hij enige tijd verblijft. In
Charan was een beroemd heiligdom van een maangod. Maar de god van de maan is
voor de nacht, en Abraham is geroepen voor het stralende licht van Kanaän,
het beloofde land. Ook wij zijn niet geroepen voor de nacht, maar voor de dag
en daarvoor op reis te gaan. Hoe moeilijk het is om van licht naar donker te gaan weet ik van
de gevangenen die ik spreek. Sommigen komen uit een situatie van absolute
duisternis: gezinnen van armoede en verslaving, gewelddadige ouders,
lichamelijke, seksuele, psychische mishandeling, verwaarlozing. Ze zijn niet
in staat om stabiele relaties aan te gaan, kunnen hun baan niet vasthouden,
hebben moeite hun kinderen op te voeden. Ze worden op de huid gezeten door
woningbouwverenigingen, door de sociale dienst, door de belastingdienst en de
rechter. Ze hebben psychische en lichamelijke ziektes, beperkingen. Het is
een absolute chaos, donker. Ze willen graag wat meer licht in hun leven, rust
en stabiliteit, maar weten niet hoe. Ze denken dat het hun ook niet gegund
is. En ze weten dat als ze vrij komen de heersers van de nacht weer op ze
wachten, om ze mee te nemen naar de hel. Op deze reis van donker naar licht worden we beproefd en voor de
keus gesteld. Kunnen wij dat licht van Pasen wel aan? Wat te doen zodat ook
wij de verrezen Christus kunnen ontmoeten? Het is interessant om te kijken
naar de persoon Elia. Hij was een profeet die streed voor het joodse geloof
en tegen de afgoden die in zijn tijd gepromoot werden. De joden geloven dat
Elia steeds terugkomt om de getrouwen te steunen. Elia zal zelfs terugkeren
voordat de Messias terugkomt. Voor Christenen is het duidelijk dat het
daarbij gaat om Jezus. Het bevel uit de wolk 'Luister naar Hem' is daarom niet
iets om te intimideren, maar om duidelijk te maken dat Jezus de belofte
vervult die het Joodse volk heeft geleid van Abraham af. Op de reis van donker naar licht gaat het dus om vertrouwen. De
vraag is of we durven vertrouwen dat het leven van Jezus de vervulling is van
de belofte van God, de God van Abraham, Mozes en Elia. Dat we durven
vertrouwen dat we met Jezus wandelen van duisternis naar het licht. En dat we
durven vertrouwen dat op die reis beproevingen worden overwonnen als we ons
ontdoen van de ballast in ons leven. En aan zullen komen in het licht van
Pasen. AMEN © 2020 Diaken Erik Sengers Verkondiging ZONDAG, 16 -2 – 2020 over Jezus Sirach, 15, 15 – 20 en Matteüs 5, 17 – 37 Het komt regelmatig voor de laatste tijd, lieve mensen, dat de
een of ander, na een kortere of langere geloofspauze, toch weer de weg
naar God vindt. God laat een mens immers nooit los. Wij mensen kunnen
wel eens proberen God los te laten, maar God blijft roepen. En dan
wil het wel gebeuren dat zo iemand denkt; 'Laat ik de Bijbel maar eens
gaan lezen, van kaft tot kaft, dan merk ik wel wat dat oplevert.
Beginnend bij het boek Genesis herkennen zij al snel het scheppingsverhaal en geinte-resseerd lezen ze verder. De geschiedenis van de
aartsvaders en -moeders, van Abraham en Sara, van Isaak en Rebecca en van Jacob
met Rachel en Lea, allemaal best boeiend. Dan het verhaal van
Jozef, de op één na jongste van de twaalf zonen van Jacob, die door
zijn broers als slaaf verkocht werd naar Egypte. Spannend is dat. En met goede moed begint zo iemand dan aan boek 2, het boek Exodus. Hij of zij leest dan over Mozes en de Farao. Over de
plagen die Egypte teisterden, totdat de Israëlieten tenslotte mochten
vertrekken. Over de eindeloze tocht door de woestijn, waar God hen
beschermde, terwijl het volk maar bleef kankeren tegen Mozes en Aaron. Het hoogtepunt van die tocht was het sluiten van het verbond tussen
God en zijn volk bij de berg van God, de Sinaï. U weet wel, daar gaf
God de tien geboden op twee stenen tafelen aan het volk. Als zij daar
trouw aan zouden gehoorzamen dan zou God hun God zijn en zij zijn
volk. Dan zou het hen goed gaan. Tot zo ver komen die dappere 'zij-instromers' meestal wel met
hun lectuur van de Bijbel, maar dan wordt het moeilijk. De boeken
Leviticus, Numeri en Deuteronomium zijn heel wat zwaardere kost dan de
eerste twee. Dan wordt de geschiedenis afgewisseld met eindeloze wetten
en verordeningen, maar samen vormen die eerste vijf boeken van de
Bijbel de Thora, de wet. De Thora is de grote schat van het volk en de
basis van hun samenleving. Er is zelfs een nationale feestdag ieder
jaar die genoemd wordt: 'De vreugde van de wet.' Ook was er een uitgelezen
groep, de schriftgeleerden, die de Thora bestudeerden en die de mensen vertelden wat goed en wat verkeerd was om te doen.
Meestal ging dat heel goed, en als het feest van de vreugde van de wet
weer langs kwam, dan dankten ze God voor het verbond en voor het Godsgeschenk, dat de wet voor hen was. Maar soms ging het ook faliekant fout. Dan waren er mensen, soms
zelfs koningen, die meenden een betere koers te kunnen varen dan
de koers die door de Thora was uitgezet. En bijna altijd ging het
dan mis met het volk. Ze verloren hun eenheid, werden een prooi van hun vijanden en in het land leden altijd de armen het meest als er
door de leiders een loopje werd genomen met recht en gerechtigheid. Dan
staat er soms dat God toornig werd en het volk strafte. Maar het kwaad
straft altijd zichzelf. God stuurde juist rechters en profeten, die het
volk de weg terug moesten wijzen naar het aloude verbond. God bleef zijn
verbond altijd trouw en heeft zijn volk nooit verlaten. Hij
heeft door de eeuwen heen zijn wet, de tien geboden, de Thora in de harten van
de mensen gegrift. Mensen weten heel goed wat goed is en wat kwaad.
Wie het goede doet zal leven en wie kwaad doet zal daar vroeger
of later de wrange vruchten van plukken. In de eerste lezing hoorden we: Wanneer gij wilt kunt gij de
geboden onderhouden en het is ook verstandig te doen wat de Heer
behaagt. Voor de mensen liggen het leven en de dood, en wat een mens
kiest wordt hem gegeven. Ik weet niet of de lezer van de Bijbel van
kaft tot kaft het tot zover heeft volgehouden. Maar vermoedelijk zal hij
of zij wel willen weten wat Jezus hierover te zeggen heeft. Matteüs vertelt
ons dat Jezus daar heel helder over is. “Denkt niet dat ik gekomen ben
om wet of profeten af te schaffen. Ik wil ze tot vervulling brengen.
Geen punt of punt-komma zal worden geschrapt uit de wet”. Als we gelukkig
willen worden en willen leven volgens Gods bedoeling, dan moeten we de Thora, de wet, de tien geboden van harte omarmen en er naar
leven. Nu is het maar al te menselijk om bij wetten en regelingen te
kijken 'hoe ver kun je gaan?' In tegenstelling tot de wet van Mozes
zijn aan de wetten van onze wetboeken weldegelijk straffen verbonden. En
altijd weer zullen mensen de grenzen proberen op te zoeken: Hoe ver kan
ik gaan tot er een boete komt? Hoe ver kan ik een regel oprekken
voordat ik gestraft word? De schriftgeleerden en Farizeeën in Jezus'
tijd waren grootmeesters in het scherpzinnig aangeven van die grenzen. Maar
Jezus heeft daar een hekel aan en verzet zich daar
hartstochtelijk tegen. Het duidelijkste voorbeeld van de wijze waarop Jezus méér vraagt
dan de letter van de wet bepaalt is het gebod: “Gij zult niet
doden”. Wie doodt is strafbaar. Maar Jezus gaat verder. 'Maar ik zeg u: wie
vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht.” Zelfs
wie boos is op zijn naaste, wie een ander uitscheldt zal gestraft worden met
het vuur van de hel. Voor Jezus begint de doodslag lang voordat er
ook maar een hand wordt uitgestoken. Het begint in het hart, in de gedachten, daar waar de ander als minder,als waardeloos,als
on-mens wordt bestempeld. De oude wet, de Thora, is een liefdesgave van God voor zijn
volk, een Godsgeschenk. Ze is gegeven om het voor mensen mogelijk te maken
in vrede en geluk met elkaar te leven. Dat is het doel van
iedere wet, het bevorderen van het algemeen welzijn. Eigenbelang en egoisme
zijn de vijand van iedere wet. Dan is het hart verziekt, de ander een
concurrent en de gemeenschap een noodzakelijk kwaad. Dat is
nooit de idee van God geweest. Hij heeft nooit zichzelf gezocht, maar
enkel zichzelf gegeven, opdat wij en alle mensen zouden kunnen leven, Amen. Gregory Brenninkmeijer sj Verkondiging ZONDAG, 9 FEBRUARI 2020 - Pater Gregory Brenninkmeijer over Jesaja, 58, 7 – 10 en Matteüs 5, 13 – 16. In het Rijksmuseum, hier vlakbij, lieve mensen, hangt een
schilderij van de Meester van Alkmaar, die in 7 taferelen de 7 werken van Barmhartig-heid heeft geschilderd. Ik weet niet of u het ooit
gezien hebt. We komen veel te zelden in onze schitterende musea. Museumbezoek is voor veel mensen iets voor de vakantie. Hier
hebben we het veel te druk. Er is altijd weer van alles te doen en zo
komen we er misschien nooit toe om dat prachtige schilderij te bekijken.
Ik zou willen dat we hier een groot projectiescherm hadden, want dan
kon ik het u laten zien. Het is een mooie illustratie van de eerste
lezing van deze Zondag. We hoorden een kort stukje van een profetie van Jesaja. Hij
sprak tot de Joodse ballingen, die kort tevoren waren teruggekeerd in
Jerusalem na jaren van Babylonische ballingschap. Ze waren eindelijk weer
thuis in het land van hun vaderen en waren met man en macht begonnen aan de wederopbouw van hun stad en tempel. Ze hadden grootse
plannen, net zo als de Parijzenaars die hun Notre Dame willen herbouwen,
of zoals de mensen in Bovenkerk, die de afgebrande Urbanuskerk weer
uit haar as willen doen herrijzen. En dan komt daar die profeet met
zijn moeilijke vragen: “Is dat wel wat God van ons vraagt? Zijn we
daarvoor uit de ballingschap bevrijd? Moeten we de oude grootsheid
herstellen waar de Eeuwige toen al geen welbehagen in vond? Wat God van ons
vraagt is toch geen uiterlijke grootsheid. Hij zoekt echte
menselijke solidariteit: ons brood delen met wie hongerig zijn, onderdak
verlenen aan wie dakloos zijn, mensen kleding verschaffen die lopen te koukleumen en niet je neus ophalen voor wie het in het leven
minder getroffen hebben als jij.” Dat zijn alvast vier van de 7 werken
van barmhartigheid, geschilderd door de Meester van Alkmaar. Waarom zou ik u dat nu zo graag willen laten zien? Omdat die
schilder bij elk van zijn taferelen, tussen de mensen die barmhartigheid
nodig hadden en om hulp vroegen, telkens weer Jezus geschilderd heeft.
Heel onopvallend, maar toch goed herkenbaar, staat Jezus tussen de hongerigen en de dorstigen, tussen de naakten en de daklozen.
Want wat je voor de minste van de mijnen gedaan hebt, dat heb je voor
Mij gedaan. Dat zijn de woorden van God bij het laatste oordeel, als
alle mensen voor Hem verschijnen en de balans wordt opgemaakt van hun
leven. Dan wordt gekeken naar de naastenliefde die we betoond hebben. Daar draait het blijkbaar om. En dan valt me iets heel belangrijks op: Als het in de
geschiedenis van de mensen en God er om gaat te leven zoals God dat wil, of
hoopt, of vraagt, dan staat er nooit dat God vraagt dat we vaak naar de
kerk gaan. Zelfs niet dat we heel veel zouden bidden. God vraagt nooit
iets voor zichzelf. Niet dat we lief, of aandachtig, of onderdanig
zouden zijn. Hij vraagt alleen dat we van Hem zouden houden en dat tonen door
goed voor elkaar te zijn. God is blijkbaar helemaal niet bang
dat Hij iets te kort komt. God is bang dat wij iets te kort komen, doordat we
meer aan onszelf denken dan aan elkaar. Het evangelie van vandaag is een stukje van de Bergrede van
Jezus. Hij is de berg opgegaan en zijn leerlingen zijn hem gevolgd. En dan
geeft Jezus onderricht aan zijn leerlingen en over hun hoofden aan ons
hier in Amsterdam. En Hij spreekt hen en ons heel direct aan: Jullie,
zegt Hij, jullie zijn het zout van de aarde! Jullie zijn het licht van de
wereld. Zout behoedt voor bederf en is een smaakmaker, terwijl het licht de duisternis verdrijft, de weg wijst en uitzicht biedt. Jullie
zijn dat, en als jullie dat niet zijn, dan bederft de boel en zit iedereen in
duisternis. Natuurlijk vroegen zijn toehoorders, wij dus, zich af hoe wij
dat zouden kunnen zijn. En dan blijkt heel die Bergrede er om te draaien
hoe we met elkaar behoren om te gaan. De profeet Jesaja had na de ballingschap al een antwoord: Niet
door een prachtige tempel te bouwen en een schitterende stad, maar
door je brood te delen met wie hongerig zijn en de vreemdeling in je
midden een plaats te gunnen. Op die manier bouw je als krachtig zout
een leefbare gemeenschap op en wijs je als welkom licht de weg naar
een vruchtbare toekomst. En Jezus heeft een duidelijk antwoord op
die vraag gegeven toen Hij verkondigde: Niet zij die tegen mij
zeggen Heer, Heer, zullen het koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar
alleen zij die de wil doen van mijn Vader in de hemel. Komt, gezegenden
van mijn Vader, want ik was hongerig en je hebt mij te eten gegeven.
Je was werkzaam zout dat zijn kracht niet had verloren. Ik was in
de gevangenis en je bent me komen bezoeken. Je was stralend licht,
dat niet onder de korenmaat was gezet. Zout der aarde zijn en licht op de kandelaar zal meestal geschieden
in de alledaagse dag en niet opzienbarend zijn. Misschien ben ik
alleen maar zout voor een enkele mens naar wie ik heb omgezien, of heb
een licht mogen zijn voor één dolende vriendin voor wie ik er kon
zijn toen zij mij juist hard nodig had. Soms kan het ook een licht zijn
dat voor velen schijnt en schudt aan het geweten van velen. Pastor Martin
Schneeberger, hier ongetwijfeld ook bekend, heeft de stem van de
vluchtelingen in Lesbos gehoord. Hij heeft, gesteund door velen
hier, de moed gehad om in de ellende van de vluchtelingenkampen op dat Griekse eiland te gaan werken en misschien enige verlichting te brengen in de uitzichtloze toestand van mensen in nood. Dan
wordt het licht op de kandelaar gezet, opdat het schijnt voor allen in onze
stad. Onze goede werken mogen gezien worden, want daardoor en door
niets anders wordt onze Vader verheerlijkt, die in de hemel is.
Amen. Verkondiging op de Tweede zondag door het jaar, 19 januari 2020, in de kerk
van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Johannes 1,29-34 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) Onlangs mocht ik een inleiding houden over “vrede” – actueel als
nooit tevoren, zogezegd. In de voorbereiding daarop realiseerde ik mij hoe
vaak wij in de liturgie bidden om vrede, niet alleen bij de Vredeswens; héél
de liturgie is een verzuchting om vrede. Het kan soms zelfs iets teveel
worden, bijvoorbeeld [KV140], als in een Agnus Dei/het Lam Gods, het
gebed “dona nobis pacem – geef ons de vrede” wel erg vaak herhaald
wordt. Maar ja, deze missen zijn dikwijls in oorlogstijd geschreven en zo is
dat aanhoudende gebed ook in deze onvredige tijden toch weer heel
toepasselijk. Maar waar bidden wij dan om; wat is vrede? In de Bijbelse zin is
vrede véél meer dan “geen oorlog”. Het Hebreeuwse shaloom heeft vele
betekenisnuances, die alle samenhangen met volkomen zijn, gaaf zijn – en dit
niet in een statische zin, maar dynamisch: overvloedig leven, leven zonder
tekort. Het Bijbelse begrip “vrede” duidt daarom ook op welvaart, zowel
materieel als geestelijk, inclusief gezondheid en veiligheid – en dit voor
zowel de mensheid als geheel als voor het individu. In relatieve zin betekent vrede goede verhoudingen, goede omgang
tussen personen, tussen families en volkeren, in het huwelijksverbond tussen
twee partners en tussen de mens en God in hèt Verbond. Dus niet alleen
oorlog, maar ook onrecht bedreigt de vrede. De stad van God (= beeld van de
Kerk!), waar de mensen van God wonen, heet daarom ook “Vrede door
gerechtigheid” [Bar 5,4]. En we zien dat machtsmisbruik, corruptie,
discriminatie, egoïsme en jaloezie onvrede teweegbrengen. Vrede is niet iets wat wij helemaal zelf kunnen maken. De Pax
Romana, de vrede die de Romeinen brachten, was een gemaakte vrede:
opgelegd onder de voorwaarden van de Keizer. Thans zien we dat iemand als
Trump ook op zijn manier vrede wil: Pax Americana, tot stand gebracht
via militaire interventie en handelsverdragen – niet per se slecht,
maar wel iets heel anders dan de vrede waar het in de Schrift over gaat: daar
is vrede vooraleerst een gave van God. Vrede is iets wat wij ontvàngen. Aan
het eind van de viering zingen we de priesterzegen uit Numeri 6,26: “De
Levende zegene en behoede u… en geve u vrede.” De slavernij van Egypte, dat
was geen leven! Na de bevrijding ervan sluit God een Verbond met Zijn volk.
Op grond van dit Verbond, zegent Hij het met vrede. Zolang de mensen leven
naar het Verbond, genieten zij die vrede, maar verbreken zij het Verbond door
ontrouw en onrecht, dan onttrekt die vrede zich aan hen – tot men zich weer
bekeert, en aan God geeft wat God toekomt en de mensen wat de mensen toekomt
[Mt 22,21]. Dan zal er weer vrede zijn, voor een ieder en voor alle mensen
samen “tot aan de grenzen der aarde” [Js 49,6]. Wij leven echter in een soort permanente gebrokenheid: de juiste
verhoudingen tussen mensen onderling en die met God zijn verstoord. Wij
worden geboren in een situatie waarin het kwade eens gedaan zich heeft
vastgezet in zondige structuren. Dit kan een machteloos gevoel geven.
Deprimerend. Tegelijkertijd kan ons verlangen naar vrede er sterker door
worden. We zien hoe Jesaja en andere profeten in de verdrukking dat visioen
levend houden: het verlangen naar een heilzame vrede die geen einde kent, een
tijd voor heel de schepping om weer heel te worden. In het Nieuwe Testament wordt de komst van Jezus Christus
uitgelegd als de vervulling van dit verlangen. Johannes wijst Hem als eerste
aan: Gods Zoon die de lang verwachte vrede komt herstellen [Joh 1,29.34].
Jezus bevestigt dit, als Hij zegt: “Ik ben gekomen met het doel dat u leven
zou bezitten en wel in overvloed” [Joh 10,10]. Hij gebruikt daar niet het
woord vrede, maar een goed verstaander heeft Hem begrepen. En wie goed om
zich heen kijkt, neemt waar dat waar Hij komt blinden en doven weer zien en
horen, verlamden weer lopen en dat doden opstaan [cf. Mt 11,5], ook nu nog.
Dáár breekt in Gods Naam de vrede door! De engelen kondigen daarom al bij Zijn geboorte vrede aan: “Eer
aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil” [Lk 2,14,
cf. het Gloria]. Christus is Degene die door Zijn manier van leven,
lijden en sterven die vrede van God wáár maakt. Hij geeft de vrede op zo’n
concrete en complete manier, dat mensen Hem gaan herkennen als door God
gegeven: Jezus is Zelf onze vrede! [Ef 2,14 cf. 1Kor 1,24] Als Jezus dóór de dood is heengegaan tot nieuw leven [cf.
Exodus] en aan Zijn leerlingen verschijnt, zijn Zijn eerste woorden: “Vrede
zij met u, pax vobis, [Joh 20,19 = de vervulling van de priesterzegen
uit Numeri]. Hij blaast dan over hen de Geest en stuurt hen de wereld in “om
zonden te vergeven,” staat er: dus, om in Zijn Geest vrede tussen mensen en
God en vrede tussen mensen onderling te herstellen en verzoening te bewerken.
Ons eerste antwoord hierop is de manier waarop wij elkaar begroeten: “Shaloom:
vrede voor jou!” [1Kor 1,3 – hoe schril is het contrast met de manier waarop
mensen op de soicial media elkaar wel bejegenen] Dus… vrede is een geschenk van Godswege [cf. Ga 5,22. Veni
Creator etc.], waar we om vragen: “Lam Gods, dat wegneemt de
zonden der wereld, gééf ons de vrede”. En wij ontvangen die Vrede die Hij Zelf
is, als wij samen Eucharistie vieren. En tegelijk blijft vrede een opgave. Jezus Christus heeft ons
gedoopt met de Heilige Geest en ons zo in staat gesteld om Hem te volgen op
de weg van de vrede. Want de vrede die wij zelf maken beklijft niet; zij is nooit
zonder eigenbelang. Wie Hem evenwel hier ontvangt en zich geheel in dienst
stelt om in Zijn Geest met Hem mee te werken [cf. Ps 40,7-9], die zal vrede
ontvangen en vrede verspreiden en leven [Mt 5,6-9. 1Kor 1,2]. Moge dit voor
ons allen zo zijn. Amen. Verkondiging
12 JANUARI
2020
over
Matteus 3, 13 – 17 Als ik een preek ga voorbereiden, lieve mensen, dan doe ik
altijd eerst wat Ignatius van Loyola ons aanraadt te doen bij een meditatie
over een verhaal uit het evangelie. Als je het verhaal goed gelezen
hebt moet je daar eerst een 'plaatsvoorstelling' van maken. Gewoon in je gedachten met je verbeeldingskracht je voorstellen hoe dat toen gegaan zou kunnen zijn. Dus vandag stel ik me Johannes de Doper
voor met een hele boel mensen om hem heen. Johannes zegt tegen wie
het maar wil horen, dat ze hun leven moeten veranderen, omdraaiën.
Dat het zo beroerd gesteld is met de wereld, omdat iedereen alleen
maar uit is op eigen gewin en zich weinig of niets gelegen laat liggen
aan de nood van z'n naaste. Je moet je bekeren als je wilt dat het
beter wordt in onze samenleving. Als je minder naar jezelf kijkt en meer
naar het welzijn van ons allen, dan lossen een heleboel problemen zich
vanzelf op. Kom maar hier in de rivier staan als je wilt veranderen. Kom
maar hier in de rivier staan, dan zal ik water over je uitgieten om
die oude egoistische mens van je af te wassen en die nieuwe 'medemens'
een kans te geven. Een doopsel van bekering was dat. En iedere keer
als wij in het evangelie Johannes de Doper tegen komen worden wij
daaraan herinnerd: Bekeer je: Word van 'egotripper' tot medemens! Dat is
dan meteen een eerste gedachte om vandaag mee naar huis te nemen. En dan komt Jezus naar Johannes toe. Ik probeer weer met mijn verbeeldingskracht dat tafereel te zien, te beleven. Jezus en
Johannes kenden elkaar al goed. Het zijn achterneven. De beide moeders,
Maria en Elisabeth, waren nichtjes van elkaar. In de kunst vind je
heel veel afbeeldingen waarbij Jezus en Johannes met elkaar aan het spelen
zijn. Ze zullen ook vaak genoeg met elkaar hebben gepraat, over de toekomst, over wat ze wilden worden als ze groot zijn. Misschien
hebben ze met elkaar kunnen delen wat hun idealen waren én hun zorgen. Ze hadden elkaar heel hoog. Ik denk dat ze elkaar bewonderden, ook al waren ze het niet altijd met elkaar eens. Ze
hadden hetzelfde ideaal: Een betere toekomst voor hun land, voor
hun volk. Maar hoe ze dat wilden bereiken, daarover konden ze nogal
eens van mening verschillen. Ik ga preken en dopen, denkt Johannes,
en met God's hulp ga ik een beweging op gang brengen die ons met z'n
allen naar een betere toekomst zal voeren. Jezus wist wellicht niet zo
goed hoe hij het precies moest aanpakken. Maar twee dingen wist hij
heel duidelijk: Nu is de tijd! Ik moet nu gaan beginnen. En ten
tweede: Ik begin bij Johannes. En dan ziet Johannes Jezus komen. Hij sluit zich aan bij de rij
van mensen die zich willen laten dopen. Jij hoeft toch niet gedoopt
te worden! Zegt Johannes, jij bent toch al op de juiste weg. Jij
denkt toch al de hele tijd aan je medemens, zoals je van je ouders, van
Maria en Jozef hebt geleerd. Het antwoord van Jezus is voor ons niet zo gemakkelijk te verstaan Het wordt dan ook steeds weer anders
vertaald. Jezus verwijst naar de Schriften, naar de wil van God, naar wat
de gerechtigheid vraagt. Jezus wil in de rij staan van de mensen
die, door dik en dun, de wil van God willen doen. De doop van Johannes is
daar het teken van. Johannes snapt dat antwoord en laat Jezus toe om gedoopt te worden.. Misschien, lieve mensen, herkennen wij nu iets van onze eigen
doop. Door het sacrament van de doop vragen wij opgenomen te worden in
het volk van God. Niet met een soort “Oranje Boven” gevoel, maar
met het voornemen om in ons leven God's wil te doen, en dat
belangrijker te vinden dan onze eigen wil. Dat is dan meteen een tweede gedachte
die we vandag mee naar huis kunnen nemen. Ik vraag me af of ik nog steeds op God's koers lig, waarop ik door mijn doop ben gezet? Toen Jezus gedoopt was door Johannes gebeurde er zoveel
tegelijk, dat ik het met mijn verbeeldingskracht niet meer kan bijhouden.
Matteus roept allemaal beelden op, waarvan we ons eigenlijk geen voorstelling
kunnen maken. De hemel ging open!?! Wat wil dat zeggen? Dat wil volgens mij zeggen dat nu God zich nadrukkelijk met het gebeuren
gaat bemoeien. De Heilige Geest daalt neer, neemt bezit van Jezus,
zal van nu af aan in Jezus wonen, door zijn mond spreken, in zijn daden
werken en de loop van zijn leven leiden. Het Woord is vlees geworden.
Dat Woord, Gods Woord, werd onder ons actief. Dat wordt door Matteus
uitgedrukt door die Stem die klonk: “Dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde, in wie ik welbehagen heb”! De Vader omhelst Jezus
als zijn Zoon. Jezus ontvangt de bevestiging van alles wat hij
voelde, wilde, wat hij van nu af zou doen. Door zich te laten dopen had hij
zich hiertoe bereid verklaard. Nu kon hij de duivel weerstaan, die hem zou komen
bekoren. Nu kon hij de machthebbers het hoofd bieden en aan de armen de blijde boodschap verkondigen. Nu kon hij zelfs zijn verwerping en dood onder ogen zien, omdat hij de Zoon was van de
Vader, die trouw blijft tot in eeuwigheid. En dan denk ik weer terug aan mijn eigen doop. En ik nodig u uit
hetzelfde te doen. En ik realiseer mij, dat in mijn doop ik niet
alleen door de mond van mijn ouders en peetouders op Gods koers ben gelegd; ik realiseer mij dat op dat moment de hemel open ging.
Dat God zich aan mijn leven engageerde en aan dat van u. Dat in de
zalving met chrisma de Heilige Geest bezit van ons heeft genomen. Dat
Hij tot op de dag van vandaag ons leven leidt; en dat die stem van de
Vader ook voor mij en u heeft geklonken: Dit is mijn zoon, mijn
dochter, mijn veelgeliefde, in wie ik welbehagen heb. En daarmee hebben we een
derde punt om vandaag mee naar huis te nemen en nooit meer te vergeten: Ik ben God's dochter, God's zoon. Ik ben zijn veelgeliefde.
God houdt van mij en zal mij nooit, nooit, never in de steek
laten. Amen -Gregory Brenninkmeijer sj Verkondiging 1STE KERSTDAG 2019 over Johannes 1, 1 – 5 + 9 – 14. Als we eerlijk zijn, lieve vrienden en vriendinnen van de
Vredeskerk, dan komen we naar de Kerst-Mis omwille van het verhaal van
Lucas, over het goddelijke kind dat geboren werd, en over Maria en
Jozef, zijn wonderbare ouders. We komen voor het verhaal van de herders
en de engelen. En we hebben zélf ook het gevoel: Komt, laten we naar
Bethlehem gaan om te zien wat daar is gebeurd en wat ons door de Heer bekend
is gemaakt. Vannacht is dat verhaal weer gelezen en hebben we de
dierbare liederen gezongen van de Stille Nacht, waarin ons een Redder
is geboren. Maar vanochtend, op de 1ste Kerstdag, klinkt er een heel ander
geluid. De majesteitelijke proloog van het Johannes-evangelie verkondigt dat
God's Woord, waarin en waardoor alles is geschapen, dat God's Woord is vlees
geworden en onder ons heeft gewoond. Een onvoorstelbaar mysterie. God, die
heel de schepping en al zijn schepselen in zijn handen houdt, wordt mens, een
van ons, in de gestalte van een hulpbehoevende, machteloze baby. Maria
begreep het ook allemaal niet. Zij bewaarde alles wat er in en om haar heen
gebeurde in haar hart en overwoog het bij zichzelf. En Sint Jozef zweeg. Van
hem is ons geen enkel woord overgeleverd. Hij deed wat de engel hem opdroeg,
en zorgde voor het kind en zijn moeder. En de herders? Zij hoorden engelen zingen en gingen kijken wat er was gebeurd.
Maar begrijpen?... En wij? Wat begrijpen wij van de menswording van God's
Zoon? Als ik vandaag de wereld rondkijk, het nieuws hoor dat ons van
overal bereikt, dan bekruipt mij het gevoel dat wij er ook niets van
begrijpen. Als God op aarde komt, dan zou je toch mogen verwachten, dat die
aarde daardoor zou veranderen. Maar 2000 jaar na dat engelengezang van
'vrede op aarde voor mensen van goede wil', is er van die vrede nog niet al
te veel te merken. En dat éne gebod, dat die mensgeworden God ons heeft
gegeven, het gebod om van elkaar te houden, is ook na zoveel eeuwen nog
steeds geen doorslaggevend succes geworden. Jawel, in al die eeuwen zijn er mensen opgestaan die het hebben
begrepen. Die, in het voetspoor van Jezus, zich hebben ingezet om blinden
te doen zien, doven te doen horen, gevangenen te bevrijden en aan armen het
goede nieuws te verkondigen. Zij hebben zich steeds de eenvoudige levensstijl
van de Mensenzoon eigen gemaakt. Zij hebben een weg gewezen naar goed en
menslievend samenleven. Ze werden vaak bewonderd en later zelfs heilig
verklaard, maar hun leefwijze werd ook weer geen hype. “Armen zul je altijd bij je hebben” heeft Jezus tot zijn
leerlingen gezegd. Dat is een profetie die tot op de dag van vandaag altijd
weer is uitgekomen. Ga maar kijken in de vluchtelingenkampen aan de rafelrand
van de rijke landen. Maar werkelijk gezamenlijk deze problemen aanpakken, dat
is in navolging van de Vredevorst nog niet gelukt. Hij was het ware licht, hoorden we Johannes zeggen in zijn proloog.
Het was in de wereld, een wereld die door Hem was ontstaan. Maar die wereld
heeft Hem niet erkend. In zijn eigen huis was Hij gekomen, maar de zijnen
hebben Hem niet opgenomen. Dat is de keerzijde van dit mooie feest. We vieren
een geboorte, maar de wereld heeft die pas-geborene niet gewild. En iedereen, die dat licht wél verwelkomt en opneemt in zijn
huis en in zijn leven zal die tegenwerking en afwijzing ervaren. Kijk maar,
zelfs binnen onze kerk. De Heilige Geest heeft ons een Paus gegeven die dat ware licht
heeft omarmt, en opgewekt onze kerk heeft ingedragen. Hij heeft de kleinheid
en eenvoud van het kind in de kribbe gezien én zich eigen gemaakt. Hij heeft
de menslievendheid van Jezus erkend om ze na te volgen. Hij belichaamt de
barmhartigheid van onze Heer ten opzichte van de verdwaalden en zoekgeraakten
onder de mensen. Hij opent wegen, waar enkel gesloten deuren waren. Maar ook
hij ondervindt de tegenwerking en het onbegrip van velen onder de zijnen, die
de veiligheid van de onbuigzame wetten verkiezen boven het gevaarlijke
avontuur van de meelevende liefde. Tegen alle regels in, tegen alles wat
normaal, geaccepteerd, te doen gebruikelijk was, werd de koningszoon geboren in een stal, verwelkomd door
herders, het gewone volk, vereerd door zoekers en avonturiers, maar
onmiddellijk dan ook vervolgd door de machtigen. Zal het dan nooit veranderen? Zal het licht het duister nooit
eens en voor altijd overwinnen? Zal God niet inzien, dat zijn eerste poging,
via zijn kleinheid en machteloosheid, een mislukking is gebleken? Zal Hij
niet eindelijk wederkomen met grote macht en majesteit, om voorgoed
orde op zaken te stellen binnen zijn schepping? Nee, lieve mensen, dat gaat
God nooit doen. Hij heeft gedaan wat Hij kon. Hij heeft zijn Zoon aan ons
gegeven, die ons de weg getoond heeft naar vrede en gerechtigheid. Het is nu
aan ons om die weg te gaan. Om in vriendschap en onderlinge liefde de eenheid
te zoeken in plaats van ons uiteen te laten drijven door vals eigenbelang. Om
in wederzijds vertrouwen gezamenlijk oplossingen te vinden die we in ons bekrompen nationalisme niet kunnen bewerken. Het is aan ons om muren af te breken en met elkaar te delen en
de ongekende ongelijkheid in de wereld te vereffenen. En wat geldt voor onze
grote wereld, voor geschillen tussen volkeren en de dreigingen op wereldschaal, dat geldt evenzeer heel dicht bij huis. Het wordt
pas werkelijk Kerstmis, als wij allemaal het ware licht verwelkomen in ons
huis. Als wij, ieder van ons, er voor kiezen om niet alleen ontroerd naar het
kind in de kribbe te kijken, maar besluiten Hem na te volgen. Het wordt pas Kerstmis als God in ons geboren mag worden, zodat
wij voor elkaar zo goed als Jezus worden. Amen. Gregory Brenninkmeijer sj Verkondiging op de 2e zondag van de Advent, 8 december 2019, in de
kerk van OLV Koningin van de vrede te Amsterdam (“Bedankt voor de
medewerking; doen wordt mee-doen”) Lezingen:
Mattheüs 3,1-12
Jesaja 11,1-10. Psalm 72. Romeinen 15,4-9 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) De verwachtingen zijn hooggespannen. Degene die komt zou
wijsheid, moed en liefde uitstralen en het rechtvaardige doen [Jes 11,1-4.9].
Het klinkt onvoorstelbaar, voor nu en ook voor toentertijd, toen het Joodse
volk werd onderdrukt door machthebbers die door-en-door corrupt waren. Midden
in een machtsspel in een onvrije wereld probeerden de gewone man en vrouw te
overleven. Bevrijding daarvan? Onwaarschijnlijk. De term “Redder/Messias” was
geen abstract begrip; hij betekende het vurige verlangen naar een
maatschappij waarin heel verschillende mensen in vrede met God en met elkaar
zouden samenleven [cf. Ps 72,1-17. Rom 15,5-9]. De profeten gebruiken daarom
uiteenlopende beelden: wolf en lam, baby en slang [Jes 11,5-8].
Zo bezien is de situatie van toen niet zo verschillend als de onze. Wij heten
“het vrije Westen.” We voelen ons vrij. Maar óók bij ons komen steeds
weer schandalen naar boven van corruptie en machtsmisbruik: in de politiek,
bedrijfsleven èn bij goede doelen en ‘zelfs’ in de Kerk... In onze vrije
maatschappij voelen kleine mensen [Ps 72,2-4.12-14] zich maar al te vaak de
speelbal van de overheid, banken en multinationals. Algoritmes, big data,
kunstmatige intelligentie vergroten ons vertrouwen niet. Advocaten, die voor
de kwetsbare mensen moeten opkomen, worden voor kleine mensen te duur en dus
onbereikbaar, en van de week hoorden we dat onze rechters de afgelopen jaren
strenger zijn gaan straffen. Maar: leidt dit tot meer recht vaardigheid?
Hebben wij daarom opnieuw een redder nodig in onze tijd? Wie zou de naam
redder/ messias waar kunnen maken? Toen ik studentenpastor was, viel het mij
op dat veel studenten stress ervoeren vanwege de verwachting dat zij
de samenleving zouden gaan “redden”. Ook “Greta” [Thunberg] roept hierom, nu
weer op de klimaattop in Madrid. Het klinkt misschien mooi om de hoop te
richten op de jeugd, maar ik herinner mij dat zij dit zelf toen maar niks
vonden. De studiedruk is al zo hoog en dan deze verwachtingen nog? Op
televisie zien we jongeren die massaal opkomen voor het klimaat. Maar zulke
beelden maskeren de diepere vragen: Hoe kun je verantwoordelijkheid nemen,
als je nog maar nauwelijks weet wie je zelf bent en wat je roeping is?!
We hèbben al een Messias, een Redder. Dat is voor ons een geruststellende
gedachte. Maar om Hem ook onze Redder te laten zijn, dienen we
ons wel naar Hem toe te keren. Daar hebben we in het vrije Westen steeds meer
moeite mee. Ons wordt voorgehouden dat wij autonoom zijn. Je inlaten met
geloof en de Kerk geldt voor menigeen als zwak en dom; “je moet zelf keuzes
maken!” heet het.
Kunnen we dan niet zelf een redder zijn? Films zijn “niet echt”, maar
onwillekeurig wekken zij wel het beeld op van de held die (bijna) in z’n
eentje de wereld redt: Mission Impossible, Superman. De meeste games
bevestigen dit alleen nog maar – en zo wordt ons idee over redding en het
oplossen van problemen wel volledig misvormd.
Kunnen wij het dan gezamenlijk? Is dat een weg? Dan drukt het niet zo op de
schouders van één. Maar ook dit is al zo vaak op een teleurstelling
uitgelopen. De Franse Revolutie met haar mooie idealen van “vrijheid, gelijkheid
en broederschap” werd één groot bloedbad. Napoleon maakte hier een einde aan,
maar of hij nu als “redder” aangewezen moet worden…?
Zo neemt Hij ons de last van de schouders [Ps 81,7v]. En in het vuur van de
Geest dat in ons brandt, brengt Hij ons samen, om in al onze verscheidenheid
de ene gemeenschap te vormen, waarin wij het goede ontvangen en van harte
delen met elkaar – omwille van de waarheid en de
waarachtigheid/rechtvaardigheid, omwille van ons welzijn en omwille van ons
heil. Amen. Verkondiging op de 30e zondag door het jaar, zondag 27 oktober
2019, in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Lukas 18,9-14 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) “Van degene aan wie veel gegeven is, wordt ook veel verwacht”
[Lk 12,48]. Dat was de slotzin van het evangelie van afgelopen woensdag, toen
ik op een conferentie in Engeland was uitgenodigd om voor te gaan in de
Eucharistie. De mensen in de kapel waren bijna allen actief en betrokken bij
sociale vraagstukken, met name de vluchtelingen en de klimaat-verandering. De
sfeer was bepaald niet optimistisch, dat kunt u zich wel voorstellen, ook
tegen de achtergrond van de dreigende Brexit. Mij waren twee dingen in het
bijzonder opgevallen: er waren deelnemers die expliciet zeiden dat zij geen
hoop meer hadden. Zij namen de woorden in de mond van Kate Marvel, een klimaatwetenschapster,
die heeft gezegd: “We hebben moed nodig, geen hoop.” Vanuit de wetenschap, de
statistieken, kan ik mij zo’n houding nog wel voorstellen, maar: van iemand
die behalve gezond verstand ook nog geloof heeft gekregen, wordt meer
verwacht, namelijk óók hoop! Een tweede dat mij opviel was de verontwaardiging dat
waarschuwingen voor natuurrampen ten gevolge van de temperatuurstijgingen,
niet worden gehoord. Dat is heel herkenbaar, voor iedereen: als jou helder
voor ogen staat wat er mis is en anderen zien het niet, dan zijn die anderen
toch “dom”. Maar wat betekent dit dan vanuit het oogpunt van ons geloof en de
hoop en de liefde die ons gegeven zijn? Welk appèl gaat er uit van het besef
dat zovelen ronddwalen in de duisternis? Nu ben ik zelf geen activist, maar ik heb zeker sympathie voor
mensen die hun bezorgdheid, verontwaardiging en boosheid omzetten in –
geweldloze – acties: om aandacht te vragen voor de goede zaak, om
veranderingen te bevorderen in het denken, beleven en gedrag van medemensen. Toch kun je bij de inzet voor een goede zaak en voor goede
mensen ook jezelf verliezen. Een focus kan verworden tot een blinde vlek. Zo
kwam ik afgelopen vrijdagavond een documentaire tegen van een zekere familie
Phelps en hun Westboro Baptist Church. Zij zijn zo gefocust op hun eigen
gelijk, dat zij mensen die niet tot hun kerk behoren – dus bijna heel de
wereldbevolking – niet meer als medemensen kunnen zien, maar slechts als
schepselen verdoemd tot de hel. Zonder enig mededogen of naastenliefde demonstreren
zij bij scholen, begrafenissen en waar dan ook. Dit is natuurlijk heel
extreem en zoiets doet het goed op televisie, maar het maakt ons er hopelijk
wel bewust van welke kant we niet op moeten gaan. Zulk doorgeslagen activisme kan zich ook in ons afspelen.
Wij kunnen zo overtuigd zijn van ons eigen gelijk, dat wij steeds zoeken naar
zelfbevestiging. Het internet biedt hier alle ruimte voor. Maar we zien dit
vandaag ook in het evangelie: een houding van zelfrechtvaardiging: “Ik ben
goed bezig, anderen niet” [cf. Lk 18,11]. Het opmerkelijke is dat Jezus de Farizeeër in het
evangelieverhaal niet verwijt dat hij een slecht mens zou zijn. De Farizeeër
leeft op zich heel goed: pleegt geen misdaden en houdt zich aan de wet. Maar
zijn houding, daar schort het aan. De tollenaar, die aantoonbaar een puinhoop
maakt van zijn leven, wordt verrassend genoeg geprezen. Deze zondaar
realiséért zich namelijk dat hij zondig is en worstelt hiermee voor het
aangezicht van God. We dienen dus een duidelijk onderscheid te maken tussen de daden
zie wij verrichten en de houding van waaruit wij ze doen. En we dienen die
twee ook tegelijkertijd onder ogen te zien, juist als die op gespannen voet
met elkaar blijken te staan [Mt 6,1-4]. Want alleen zo zullen wij groeien als
mens: nederig voor God en oprecht en barmhartig jegens elkaar. Zo zullen wij
het geluk bereiken dat de Eeuwige voor de mens heeft bedoeld. Activisten nemen een profetische taak op zich. Zij willen mensen
wakker schudden. Soms is dat ook echt nodig. Maar voor hen allen geldt: als
je niet óók doet aan zelfreflectie, als je als gelovige niet óók bidt en met
anderen viert en reflecteert op het Goede Nieuws van God, blijf je weldra als
enige rechtvaardige over: “God, ik dank U dat ik niet ben als de rest van de
mensen en al helemaal niet als die foute mens daar; ik doe het tenminste
goed” [cf. Lk 18,11v]. We zien ook hoe de Bijbelse profeten vroeg of laat met
zichzelf geconfronteerd worden en zich moeten heroriënteren op hun eigen
identiteit en hun verhouding tot God en medemens en tot de boodschap die zij
brengen [bijv. Elia, Jeremia, Jona]. “Van degene aan wie veel gegeven is, wordt ook veel verwacht.”
Wij hebben van Godswege ontzettend veel gekregen [1Kor 4,7]: lichaam en ziel,
gaven en talenten, tijd van leven en een grote materiële rijkdom. Het maakt
ons nog geen betere mensen; als je ontdekt dat je iets hebt wat een ander
ontbeert, als je ergens goed in bent, mag je je serieus afvragen of dat dan
je roeping is, om iets bij te dragen aan de komst van het Rijk Gods [2Tm
1,8], waar we dagelijks voor bidden [Onze Vader: Mt 6,10]. De aperte zondaar in het evangelie rechtvaardigt zichzelf niet;
hij wordt gerechtvaardigd, omdat hij inziet en erkent dat hij Gods
genade nodig heeft om te leven. Hij wil het goede en dat is de kern;
van harte het goede willen is meewerken met de genade van God [Fil 2,13]. Dàt
brengt ons in beweging: tot God, tot onze naasten en in het verlengde hiervan
mogelijk zelfs tot activisme. “God, wees mij, zondaar, genadig” [Sir
35,12-18. Ps 34,18v. Lk 18,13]. En dit mogen we ook in elkaar blijven zien. Want misschien
lijken we toch meer op die Farizeeër dan we in eerste instantie zouden
vermoeden. Aan wie geloof gegeven is [al is het maar zo groot als een
mosterdzaadje, Lk 17,6], wordt wel het inzicht verwacht dat God óók de Vader
is van ieder ander en de Schepper is van heel deze planeet. Aan wie liefde is
gegeven, worden ook mededogen en barmhartigheid verwacht met hen die minder
goed terecht zijn gekomen (zelfs als dit is door eigen schuld, cf. de verloren
zoon, Lk 15,11-32]. Aan wie hoop is gegeven, wordt ook geduld verwacht met de
ander [Ga 5,22. 2Tm 4,2]. Laten wij zó naderen tot de tafel van de Heer: niet omdat wij
het zo goed doen – de Eucharistie is geen beloning [cf. Paus Franciscus] –
maar omdat wij beseffen dat wij de genade van Godswege bróódnodig hebben om
samen te leven [met God en met elkaar]: nu en hierna. Amen. Verkondiging 20 OKTOBER 2019 over Exodus 17, 8 – 13 en Lucas 18, 1 – 8 Als de priester aan het altaar zich biddend tot God richt, beste
mensen, dan gaat hij in de zogenaamde 'orante-houding' staan. Dat wil
zeggen: hij heft zijn beide armen omhoog als een teken: God, ik sta hier
met lege handen. Ik ben weerloos, ik kan het heil van uw volk niet bewerken. Wij hebben uw hulp nodig, want anders gaat het niet. Anders kunnen we het kwaad niet overwinnen. Dat kunt U alleen. Dat is dezelfde houding die Mozes aanneemt daar op die heuvel.
Het volk Israël dat Mozes moet leiden, wordt aangevallen door
Amalek, die veel sterker is en talrijker dan dat groepje strijders, waarmee
Joshua hem tegemoet trekt. Met dat gebaar van zijn opgeheven armen
maakt Mozes duidelijk: God, wij kunnen het nooit winnen als U ons niet
helpt. Wij vertrouwen op U. Onze mannen doen hun best; schenk Gij hen
nu de overwinning. Wie is eigenlijk die Amalek? Dat is de koning van de
Amalekieten, door wiens land het volk op zijn tocht door de woestijn moest heen
trekken. En die Amalek was een slimme lafaard, die het volk steeds in de
rug aanviel en de zwaksten en vermoeidsten van Israël doodde. Amalek
werd daardoor voor de Israëlieten het symbool van het absolute
kwaad, dat hen blijft bedreigen. Steeds weer wordt het volk van God
door het kwaad bedreigd tot op de dag van vandaag. Alleen met Gods hulp kunnen wij het kwaad overwinnen. En dat is niet een kwestie van
'eens en voor goed de kop verpletteren'. Nee, dat gaat als maar door.
We zullen moeten blijven vechten. We zullen moeten blijven bidden.
We zullen onze handen geheven moeten houden om God te vragen ons ontoereikende pogen te ondersteunen en de overwinning te
schenken. Vandaag, dierbare vrienden, vieren we in onze kerk Missiezondag.
“Wereldmissiedag” heet dat tegenwoordig, want de tijden en onze wereld zijn veranderd. Herinnert u zich die Missiezondagen nog,
toen wij als christelijk land baden en geld inzamelden voor de
bekering van die arme mensen in verre landen, waar onze missionarissen hen
het evangelie verkondigden. We kunnen het ons nu al nauwelijks meer voorstellen. Wat voelden we ons ver boven die anderen verheven,
en wat waren we overtuigd van de opdracht om met hen daar, ver weg,
onze geestelijke rijkdom te delen. Missiezondag was toen een
heel toepasselijke naam. Wij hadden een missie, een zending, om de
rest van de wereld te bekeren. Wat is er veel veranderd. De naam 'Wereldmissiedag' geeft die verandering heel goed weer. Er
bestaat geen 'ver-weg' meer. Geloof vind je overal op aarde, maar
ongeloof evenzeer. Sterker nog: We voelen ons hier in eigen land en stad omgeven door ongeloof. Als gelovigen weten wij onszelf een
kleine kudde. Maar de missie is altijd dezelfde gebleven. Als gelovigen
blijven wij gezondenen om het evangelie te leven en te verkondigen. En plotseling voelen wij, die het allemaal zo prima voor elkaar
hadden, hoe klein en machteloos we zijn. Ja, we blijven prediken en
verkondigen. We blijven ons inzetten voor de waarden van recht en
gerechtigheid. We blijven stemmen op een partij die iets probeert waar te maken
van de boodschap van Jezus Christus. Maar we weten meer dan ooit
hoezeer we Gods hulp daarbij nodig hebben. We moeten blijven bidden, de handen geheven, zonder ophouden en zonder moedeloos te worden. Blijven geloven dat de mensheid en de wereld gered worden door
Jezus Christus en zijn goede nieuws. En terwijl wij ons best doen om
als christenen te leven blijven we bidden: “Uw rijk kome, Uw wil
geschiede, Uw naam worde geheiligd.” Vandaag begint in Rome de derde week van de bisschoppensynode
over de Amazone-regio. Paus Franciscus heeft de bisschoppen uit dat
deel van de wereld bijeen geroepen om de ongelooflijke noden in de
ogen te zien van de mensen die in die regio leven, en een van de
belangrijkste ecologische gebieden van de wereld beschermen. Het kwaad van de alles verslindende korte termijn economie bedreigt hun
leefgebied. Snelle winst voor grote bedrijven weegt vaak zwaarder dan het
klimaat van de wereld op de lange termijn. Ik vermoed dat de
synodevaders in Rome zich voelen als dat bedreigde volk in de woestijn, dat
steeds weer wordt belaagd door Amalek, het kwaad, dat zo prominent aanwezig
is in onze wereld. En ook nu weten zij en wij, dat we die strijd
alleen niet kunnen winnen. Natuurlijk moeten wij alles doen wat in ons
vermogen ligt om het tij te keren, maar tegelijk ons vertrouwen stellen
op onze God. Wij hier kunnen, samen met hen daar in Rome, onze handen geheven houden en God blijven vragen dat Hij omziet naar zijn
volk, het bewaart en de overwinning schenkt. In de parabel van de onrechtvaardige rechter houdt Jezus ons een
prachtige spiegel voor. Een rechter, die zich nergens iets aan
gelegen laat liggen, geeft een weduwe haar recht, omdat zij niet ophoudt
hem met haar vragen te belagen. Zal dan onze God, die liefdevol met
ons en onze nood begaan is, niet ook luisteren als wij biddend bij Hem aandringen? Iedere zondag komen we hier in de kerk bij elkaar
rond het altaar en het kruis van onze Heer Jezus. Hij hangt aan dat kruis
met wijd uitgestrekte armen. Hij bidt met ons mee voor ons heil en
voor het heil van heel zijn volk. Als wij blijven volhouden en blijven
vertrouwen op onze Verlosser, dan zal onze God ons vertrouwen niet
beschamen, Amen. Gregory Brenninkmeijer Verkondiging op zondag 22 september 2019, de 25e zondag door het
jaar C, tevens Vredeszondag, in de Kerk van Onze Lieve Vrouw Koningin van de
Vrede te Amsterdam door gastspreker en parochiaan Loek van den Ham Gelezen uit: Amos 8, 4-7; psalm 113; 1 Kor. 15,20-26; Lucas
1,39-56 Goede morgen, parochianen en vrienden van de Vredeskerk. Vandaag is het Vredeszondag. Er is een Vredesweek, een
Vredesmars, een Vredeswake en een Vredesklok. En vergeet ook niet alle
vredesduiven. Het is allemaal vrede wat de klok slaat, maar de echte vrede
zit er niet bij. Echte, eerlijke vrede. En dat is heel iets anders dan de
lieve vrede. De lieve vrede is helemaal geen vrede. Er zit een nare bijklank
aan. Ik denk niet dat pastor Pierre zich dat gerealiseerd heeft bij de
naamgeving van dit koor dat vandaag zingt. Als je dingen doet of laat omwille
van de lieve vrede, dan voel je aan je theewater dat er iets mis is, maar er
wordt niet gezegd wat. Natuurlijk, we hoeven niet altijd met het mes op tafel
te spelen, niet altijd het hart op de tong te leggen. Omwille van de lieve
vrede leggen we een noodverband aan. Maar we laten daardoor een kans onbenut.
Het lijkt of Jezus ook geen vrede komt brengen. In Mattheus lezen we: “Denk
niet dat Ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen”. Nou, dat is Hem aardig
gelukt, terwijl Hij juist de intentie had om wel vrede te brengen. Hij brengt
het zwaard en drijft een wig. Voor echte vrede moeten we kritisch zijn naar
elkaar. We mogen elkaar best de waarheid zeggen. De vrede verkrijgen en
vervolgens veilig stellen kost veel energie. Maar vreemd genoeg hebben we nog
genoeg energie over om ruzie te maken. Dit prachtige kerkgebouw werd gebouwd aan het einde van de
Eerste Wereldoorlog om de vrede te vieren. Het predikt al 100 jaar vrede.
Maar er is niet eens vrede binnen deze muren. Wat is hier aan de hand? We
hebben hier zowat Hoekse en Kabeljauwse twisten. Valkenisten tegen
anti-Valkenisten. We zijn tot op het bot verdeeld. De ene parochiaan zegt dat
hij weg gaat als Pierre terug komt. De andere parochiaan zegt dat hij weg
gaat als Pierre niet terug komt. Snapt u het nog? Waarom spelen we het zo
hard? Met zulke uitspraken zetten we onszelf voor het blok en verbeteren we
de situatie niet echt. Heet dat nou geloofsgemeenschap? We schrijven brieven;
we willen in de krant en op de radio, zelfs op de tv, bij Jinek aan tafel.
Natuurlijk hebt u het recht op een eigen mening en op een voorkeur. Alleen
niet een die onze geloofsgemeenschap splijt. Dan kunnen we net zo goed een
krijtstreep in dit gebouw trekken en zetten we de ene groep aan de ene kant
en de andere groep aan de andere kant ervan. Of we bouwen hier een muur. Een
Mexicaanse muur, een Trumpiaanse oplossing, waar je niet overheen kunt
kijken, zodat je de ander ten minste niet hoeft te zien. Maar we zullen toch
samen verder moeten, als we dat ten minste nog willen. En hoe harder we ons
tegen elkaar opstellen, hoe moeilijker het is om straks samen verder te
trekken. Gods volk onderweg, ja toch? Samen aan die ene tafel. Die van de
Heer! Niet die van Jinek, hoe graag ik ook bij haar wil zitten. Of zullen we
hier in de kerk twee tafels neerzetten? Er is ruimte genoeg voor. Of gaan we
scheiden? Maar we willen toch geen harde Vrexit of een kerkschisma? Een
voorkeur mag, maar zonder je lot er aan te verbinden. Ik mis de verzoenende
toon, ook van bovenaf. Ik mis ook enige reflectie en de broodnodige nuance.
Ik mag hopen dat in de toekomst het 25 jarig pastoraat van Pierre wordt
gewaardeerd, misschien moet ik zeggen wordt geherwaardeerd, door een
objectieve geschiedschrijver. De mening dat onder zijn pastoraat alles beter
was dan onder zijn voorgangers, is natuurlijk volkomen onterecht. Maar de
mening dat onder zijn voorgangers alles beter was dan onder hem, is dat
eveneens. Daarmee doen we hem geen recht. We moeten af van deze polarisatie.
We mogen dat als christenen helemaal niet doen! Trouwens, zijn pastoraat
staat ook geheel los van zijn openhartig boek. Wij als parochie maken daar
geen deel van uit. Wij zijn niet het onderwerp en wij zijn evenmin door hem
misbruikt. We hebben hier goddank geen misbruikschandaal. Maar het gevaar
bestaat dat zaken, die elkaar nergens raken, zich in de oordeelsvorming gaan
mengen. De belangrijkste betekenis van zijn pastoraat is dat wij als parochie
vandaag de dag nog bestaan. Dat kan hij op zijn conto schrijven. Kijk maar om
je heen. Parochies verdwenen, kerken zijn gesloten en gesloopt. In de
geschiedschrijving van onze parochie zal alleen al daarom een bijzondere
plaats door hem worden ingenomen. Dat doet hem meer recht dan hem te
behandelen als een melaatse. Ik denk dat je een goede herder over je schapen
kunt zijn, als je er voor gezorgd hebt dat je kudde veilig is, ook al rijd je
in nachtelijke uren op donkere plekken misschien een scheve schaats. Je
nachtelijke schaats maakt niet per definitie al je andere gedrag krom, ook al
is het geen fraai voorbeeld van stichtelijk en wenselijk gedrag. Dit kerkgebouw is zomaar een dak boven wat hoofden. Het is het
lied van Huub Oosterhuis over de plaats waar wij gelovigen bijeenkomen. We
zongen het vandaag als openingslied, speciaal op mijn verzoek in verband met
deze verkondiging. Laten we hopen en bidden dat ondanks zoveel verschil van
mening dit dak ons in de nabije toekomst nog steeds vrede, hoop en
beschutting biedt. Aan ons allemaal. Deze rel mag de Vredesparochie niet in
haar ondergang storten. Dat plezier gaan we het bisdom en de Obrecht niet
gunnen. En Pierre heeft dat na 25 jaar werken niet verdiend. Pastoors en
bisschoppen komen en gaan. Kerkbesturen gelukkig ook. Dat zijn de tijdelijke
figuren waar het om lijkt te draaien, maar waar het in essentie helemaal niet
om gaat. Het gaat om de gelovigen en om het brood en de beker aan die ene
tafel van de Heer waartoe we allen geroepen zijn. We moeten hier dringend
schoon schip maken en met een schone lei opnieuw beginnen. Wij samen. Per slot
van rekening gaat het om ons, de gelovigen, parochianen en vrienden van de
Vredeskerk, en niet om hen, pastoors en besturen. We moeten de positieve
dingen van het afgelopen pastoraat koesteren en uitbouwen. En we moeten
elkaar beloven dat we hier samen blijven kerken, wie er ook pastoor zal
worden. Vrede kan niet zonder vergeving. Pas na vergeving volgt er
vrede. Schenk dus vergeving aan elkaar. Tot zeventig maal zeven keer. En dat
is een heleboel. En elke dag bidden we in het Onze Vader: “En vergeef ons
onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”. En hoe was het
ook weer? Ik zei het hier op deze plaats in maart en ik herhaal het nu: “Hij
die zonder zonden is werpe de eerste steen”. Ik ga dus geen stenen gooien en
ik neem aan u ook niet. En als u straks hier in de kerk uw buurman de vrede
wenst, dan hoop ik van harte, dat het echt gemeend is. En niet een loze kreet
of alleen maar een goede gewoonte of dat u het alleen maar doet voor de lieve
vrede. Ongeacht of de buurman van de ene partij is of van de andere partij,
van de eigen partij of van de tegenpartij, of neutraal in dit conflict. En
hem vrede wensen houdt dan in dat u hem alles vergeeft en hem alles gunt:
zijn aardigheden, zijn eigenaardigheden, zijn geaardheid, zijn gedrag en
zelfs zijn misdragingen. Vrede is de vrucht van de Geest. Pasen en Pinksteren komen
daarin samen. Wij geloven dat, maar dan moeten wij daar ook naar handelen.
Geloven is mooi, net als bidden. Maar bidden en geloven is nooit genoeg. Geen
woorden maar daden. Dat is het lijflied in 010 en dus gevaarlijk om hier te
citeren. Maar geloof moet je praktiseren, uitdragen, voordoen, belijden.
Geloof eist daden van ons, parochianen, vrienden van de Vredeskerk, parochiebestuur
en mede-koorzangers, ook al heten wij slechts van de Lieve Vrede te zijn. Laten wij, samen met dit mooie koor, bidden en zingen dat de
enige echte en waarachtige vrede door de Geest neer zal dalen, hier in ons
midden, in deze mooie kerk, in deze eens zo hechte geloofsgemeenschap. En wenst elkaar oprecht de vrede. Amen Verkondiging
VREDESKERK ZONDAG 8 SEPTEMBER 2019 over Lucas 14, 25 – 33 Het evangelie is soms behoorlijk weerbarstig, lieve mensen. En
Jezus is soms helemaal niet aardig. Dat hebben we net gehoord. Een hele boel
mensen gaan Jezus achterna omdat ze hem geweldig vinden. Omdat ze hebben
meegemaakt hoe hij alle zieken genas en bezeten mensen bevrijdde. Ze hadden
hem horen spreken en hoopten meer te mogen horen. Zij waren zijn volgelingen,
zoals wij hier in de kerk zijn volgelingen zijn. Maar dan gaat Jezus toch plotseling tegen hen, tegen ons, te
keer. Als we onze familie niet haten kunnen we zijn volgelingen niet zijn.
Als we niet dagelijks ons kruis willen dragen kunnen wij zijn volgeling niet
zijn. Geen wonder dat het in de kerk niet storm loopt. Zullen wij dan ook
maar naar huis gaan, want wie van ons vindt dat hij of zij aan die
voorwaarden van Jezus kan voldoen? Dit soort teksten zijn lastig. Je kunt er op verschillende
manieren op reageren. Je kunt ze, meer of minder bewust, naast je neer
leggen. We horen die teksten immers vandaag niet voor het eerst. Ik kan er
niks mee en ga dus maar gewoon over tot de orde van de dag. Je kunt ook bij jezelf denken: Het zijn wel geen leuke woorden
en ze irriteren me behoorlijk, maar het is wel het evangelie. Het is wel
Jezus, die dit tegen mij zegt. Misschien zou ik er toch eens nauwkeurig naar
moeten kijken. Het meest opvallende en onthutsende woord in dit evangelie is
het woord 'haten'. Ik wil niet haten en niet gehaat worden, en ik hoop en bid
dat haat niet binnen mag sluipen in familierelaties. Maar om dit woord goed
te verstaan neem ik u even mee naar het Oude Testament. Aartsvader Jacob is
verliefd op Rachel. Liefde op het eerste gezicht, en het is wederzijds. Maar
Laban, de vader van Rachel, heeft nog een andere dochter, Lea, de oudere zus
van Rachel. En Laban zegt tegen Jacob: Je kunt straks Rachel tot vrouw
krijgen, maar op een voorwaarde: je trouwt eerst met Lea. Ik geef toe, dit
zijn Oud Testamentische toestanden, maar ik vertel ze, omdat in het boek
Genesis staat dat Jacob Rachel lief had, terwijl hij Lea haatte. Het woord
'haten' betekent hier: 'Op de tweede plaats zetten'. Zo vol is Jacob van zijn
ware liefde, dat hij zijn Lea op de tweede plaats zet. Dus overal waar
'haten' staat in het evangelie zouden we moeten verstaan: "op de tweede
plaats zetten". Wat Jezus dus in het evangelie als voorwaarde stelt voor wie hem
wil volgen, voor wie zijn leerling wil zijn is: 'vader en moeder, vrouw en
kinderen, broers en zusters' op de tweede plaats te zetten, zodat Jezus zelf
op de eerste plaats kan staan in je leven. Ja, hij verwacht zelfs dat je
jezelf, je eigen leven op de tweede plaats zet om hem in je leven in alles de
voorrang te geven. Ik geef toe, dat is nogal wat. Dat is veel gevraagd. Maar is het
té veel gevraagd? Het is wel Jezus, de God met ons, die het vraagt. En
voordat we nu hard weglopen en de deur hard achter ons dicht slaan, zouden we
eerst nog over twee vragen moeten nadenken. Eerste vraag: Wat betekent het als ik Jezus op de eerste plaats
zet? Tweede vraag: wat staat er bij mij feitelijk op de eerste plaats
in mijn leven? Jezus op de eerste plaats zetten in je leven wil zeggen:
proberen zoveel mogelijk op Jezus te lijken. Hem goed leren kennen. Wat zijn
eigenlijk zijn prioriteiten? Jezus prioriteit is "De wil van zijn Vader
doen". Er zijn voor de mensen die zijn pad kruisen of zijn hulp
inroepen. Zich inzetten voor het welzijn van allen, en zich verzetten tegen
oneerlijkheid, hypocrisie, eigen winstbejag en machtsmisbruik. Dat zijn
Jezus' eigen-aardigheden. Als ik hem in mijn leven op de eerste plaats wil
zetten, dan moet ik die prioriteiten ook tot de mijne maken. Dat betekent:
Jezus volgen! Als we dan naar de tweede vraag kijken, en proberen heel eerlijk
te zijn, wat staat er dan bij mij op de eerste plaats? Waar ben ik gek op?
Waar fantaseer ik over en maak ik plannen voor? Wat bepaalt mijn doen en
laten? Waar kom ik 's ochtends voor uit mijn bed? En wat doe ik met mijn
avonden? Wat kleurt mijn weekends? Waar ben ik dankbaar voor? En wat doet me
verdriet? De twee voorbeelden die Jezus ons dan geeft zijn niet bepaald
uit ons leven gegrepen. Niet velen van ons willen een toren bouwen of een
oorlog ontketenen. Maar dat wilden Jezus' toehoorders ook niet. Het zijn maar
voorbeelden en ieder van ons kan ze inkleuren naar de eigen omstandigheden.
Ieder van ons moet beslissingen nemen, kleine alledaagse maar soms ook grote,
levensbepalende. Waardoor laat ik mij leiden bij mijn daden? Meestal sta ik daar
niet zo bij stil en doe ik wat de omstandigheden vragen. Ik doe ook heel veel
uit gewoonte. Vaak valt er niet veel te kiezen of zijn mijn keuzes van weinig
belang. En toch loop ik regelmatig tegen situaties aan, waarin ik wél een
beslissing moet nemen. Heb ik dan prioriteiten? Kies ik altijd wat mij het
best uitkomt, of denk ik spontaan ook aan anderen? Wat is goed voor mijn
partner, ons gezin, voor mijn vriend of vriendin? Speelt tegenwoordig het
klimaat een rol in mijn keuzes, of als ik wat te besteden heb komen dan
vanzelf ook mensen in beeld die het minder getroffen hebben dan ik zelf? Ik
zal me dan wel niet onmiddellijk afvragen of ik Gods wil doe ja of nee, maar
we weten best heel goed hoe die wil er in ons alledaagse leven uitziet en
vooral ook hoe niet! En als ik dan een echt voor een keuze wordt gesteld, als er echt
een belangrijke beslissing genomen moet worden, dan kan het geen kwaad om me
ook eens af te vragen: Wat zou Jezus in mijn plaats nu kiezen? Wat zou hij
doen? ik ben toch zijn volgeling of zou dat willen zijn. Laten we hem dan ook
volgen, waar dat ons ook brengen mag, in het rotsvaste vertrouwen dat hij
voor ons het beste wil en enkel goeds met ons voor heeft, Amen. Verkondiging 14 JULI 2019 over Deuteronomium 30, 10 – 14 en Lucas 10, 25 – 37 – pater G.Brenninkmeijer S.J. Het is werkelijk boffen,beste mensen, als je mag preken over de
parabel van de barmhartige Samaritaan. Het is een van die verhalen uit
het evangelie, dat iedereen die het hoort onmiddellijk aanspreekt.
Maar zodra je dit verhaal concreet maakt begint het te knijpen, want het is
beslist geen vrijblijvend sprookje. Het gaat over een uiterst concrete vraag:
Wie is mijn naaste? De schriftgeleerde wilde daar maar al te graag met Jezus
over redetwisten, maar Jezus ging daar niet op in. Hij draaide de
vraag 180 graden om. Dus niet: “Wie is mijn naaste?” Dat zou een
ongevaarlijke academische vraagstelling zijn. Maar Jezus vraagt hem en ons:
“Wie maak jij tot jouw naaste?” Daar komt niets academisch bij kijken. Nu
moet ik zelf met mijn kaarten op tafel. Het gaat over mij! In het verhaal, zoals Jezus het vertelt, komen vijf figuren
voor. Allereerst de rovers én natuurlijk hun slachtoffer. Eigenlijk spelen die
beide geen andere rol dan dat zij de coulissen zijn, de achtergrond van
onze werkelijkheid. Het wereldtoneel, zolang er mensen leven, zal
steeds rovers opvoeren en slachtoffers. Dat houdt nooit op. Dat is de wereld
waarin wij leven. Misschien klinkt dat heel negatief en gelukkig worden wij
niet dagelijks met die kant van de wereld geconfronteerd, maar het is
wél de werkelijkheid. Net zo als die andere harde uitspraak van Jezus:
“Armen zul je altijd bij je hebben!” Zo is onze wereld. Ze wordt gestoffeerd
met rovers, slachtoffers en armen. In die wereld leven wij, u en ik, en de
vraag is dan: Hoe ga ik daarmee om? Jezus geeft drie voorbeelden, drie manieren van reageren op die werkelijkheid: De priester, de leviet en de Samaritaan. Ik denk
dat voor de toehoorders van Jezus deze drie types heel herkenbaar waren.
Maar wij zullen ze moeten vertalen, inkleuren met figuren uit onze
wereld. Het is duidelijk dat alle drie heel duidelijk het probleem zien. Ze
zien alle drie de slachtoffers, de armen de noodlijdenden. In die priester zie ik hen, individuën, groepen, instanties, die
het probleem doorverwijzen naar de overheid. Wij kunnen dat niet aan. Het is
een té groot probleem. Wij hebben de middelen niet. Het wordt te duur
en wij zijn al zo zwaar belast. Wij kunnen hier niets aan doen, dit is
duidelijk een taak, een zorg voor de overheid. Zij zien het probleem, de ellende
wel, maar lopen er in een boog omheen. Ik herken mijzelf telkens als ik
denk dat ik niet verantwoordelijk ben, niet aansprakelijk. Het is zo
herkenbaar. In de leviet zie ik al degenen die niets doen uit angst. Waar
blijven we als we hieraan beginnen? Alles wat ik kan doen is toch maar een
druppel op de gloeiende plaat. Je kunt net zo goed je geld in een bodemloze
put gooien. Ik voel me ook soms zo'n leviet als ik mijn euros doneer in een
collectebus, of mijn acceptgirokaart invul voor mijn jaarlijkse donatie.
Prima hoor, en heel noodzakelijk, maar ik blijf er persoonlijk mooi mee buiten
schot. In feite zie ik de nood wel en vind ook dat er iets aan gedaan moet
worden, maar blijf zelf op 'n afstand en loop er persoonlijk met een
boog omheen. Ik blijf veilig in mijn veilige leven. Het is heel herkenbaar.
Zo ben ik soms zelf ook. De derde figuur zou ik wel willen zijn en u vermoedelijk ook. De
nood, die op de Samaritaan af komt, laat hem niet onberoerd. Hij ziet ze,
wordt er door geraakt en gaat tot actie over. En dan wordt Jezus heel
expliciet. Hij beschrijft nauwkeurig hoe hij het slachtoffer zag en door medelijden
geroerd werd. Hoe hij op de gewonde toeliep, hem verzorgde, zijn
wonden verbond, na ze te hebben schoongemaakt met olie en wijn. En hoe
hij hem optilde. Ik stel me dat voor. De gewonde moet zijn armen om hem
heen hebben geslagen en zich aan die steunende zorg hebben
overgegeven. Vincent van Goch heeft het geschilderd, hoe die Samaritaan de
gewonde op zijn lastdier heeft gesjord. Hij moet verder gelópen zijn tot
bij die herberg, waar hij voor hem is blijven zorgen. Barmhartig noemen we dat en
dat was het ook. Maar mij valt op dat hij zich aan die gewonde mens
heeft geëngageerd. Jezus zegt: Hij heeft hem tot zijn naaste gemaakt. Volgens mij is dat waar het in deze parabel om draait. Waardoor
heb ik mij ooit laten raken om mij daar vervolgens aan te engageren? Het
gaat dan niet meer over liefdadigheid. Het gaat over de band die ontstaat
tussen mij en de nood die op mijn weg is gekomen. In ons verhaal wordt dat
duidelijk, omdat de Samaritaan het niet bij die ene barmhartige actie heeft
gelaten. Hij heeft zich ook aansprakelijk gemaakt voor wat er verder nog
nodig was. Er wordt ons niet verteld of de gewonde en de helper later nog
contact hebben gehouden, of ze vrienden zijn geworden. Dat zou
natuurlijk goed mogelijk zijn, maar het is niet vanzelfsprekend. De kerk heeft in de Samaritaan altijd Jezus herkend. God, die de
nood van zijn schepping heeft gezien en ons niet aan ons lot heeft
overgelaten. God, die zich zozeer aan ons heeft geëngageerd dat Hij mens is
geworden. Genezend en bevrijdend heeft Hij onder ons gewerkt en er door
zijn Geest voor gezorgd, dat dat werk wordt doorgezet door ieder van ons,
die zijn voorbeeld durft te volgen. Dat is geen succesverhaal. Je
engageren aan het leed van een ander is verschrikkelijk moeilijk en ingewikkeld.
Het kan eindigen aan het kruis als je hulp niet in dank wordt
aangenomen. Maar als alle mensen die zich afvragen wat de zin van hun leven is zich
één keer zo zouden engageren aan een medemens die hun hulp nodig heeft, dan
is die vraag in hun leven voorgoed beantwoord. Amen. Verkondiging op de 14e zondag door het jaar, zondag 7 juli 2019,
in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen: Lukas
10,1-12.17-20 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) Nog een paar dagen en dan ontvangt mijn nichtje haar diploma van
het VMBO. En dan begint de vakantie echt. Ze gaat niet backpacken in
Australië – daar is ze ook te jong voor en sowieso is zij meer van het
samen-met-vriendinnen, gelukkig. De wijze waarop wij er op vakantie of bij
wijze van sabbatperiode of na pensionering op uit trekken, zegt iets over hoe
wij onze levensweg afleggen. Grosso modo, ofwel het is een contrast:
het leven gaat z’n gangetje, maar dàn gaan we iets heel bijzonders of
avontuurlijks doen. Ofwel het ligt in de lijn van het alledaagse leven: we
gaan samen met partner en/of vrienden en zoals altijd vermaken wij ons wel. In die zin is het evangelie van vandaag een mooie spiegel voor
ons. De leerlingen worden op reis gestuurd. Het is hier geen vakantietripje,
maar mij valt het wel op hoe bepakt en bezakt wij op reis zijn en hoe de
leerlingen van Jezus op pad gaan zònder iets mee te nemen. Is het niet zo in ons hele leven? Wat slepen we toch een ballast
met ons mee! Iedereen die wel eens verhuisd is of -heeft, herinnert zich vast
hoeveel spullen er dan tevoorschijn komen. Het kan zelfs enige schaamte
oproepen. “Had ik dat ook nog?!” In het licht van het evangelie en van het
feit dat wereldwijd zovelen tekort komen qua kleding, voedsel, een dak boven
het hoofd, lijkt het mij niet overbodig om onze materiële gerichtheid eens
kritisch tegen het licht te houden. Het evangelie van vandaag gaat echter nog wat verder. Laten we
ons leven eens spiegelen aan het verhaal dat we zojuist lazen, als een
bewustwording. Jezus zendt Zijn leerlingen uit. Daar blijf ik al bij haken: ons
leven als een quaestie van gezonden zijn. We komen ergens vandaan en we gaan
ergens heen. Deze notie bepáált hoe wij in het leven staan en door het leven
gaan. Het leven zien als een toevallige, eenzame backpacktocht door een
woestijn op zoek naar onszelf en we doen maar wat om zo leuk mogelijk te
overleven? [cf. Rm 14,7v] Een doelloos leven wordt al gauw zinloos. Luxe,
drugs, verre reizen kunnen ons daar echt niet van genezen. Ons krampachtig
vasthouden aan wat we hebben? [cf. Lk 18,13-34] We gaan van hoogtepunt naar
hoogtepunt en daar gaat het om? Door het evangelie van vandaag realiseren wij ons dat heel ons
bestaan een reis is met een oorsprong en een doel. Zo bezien wordt alles wat
wij doen en alles wat wij ondergaan een puzzelstukje in dat verhaal, een stap
op die weg. Zo heeft iedereen een eigen reisverslag en hoewel wij, gelovigen
en zoekers, allen in dezelfde richting gaan, onze wegen zijn niet alle
precies hetzelfde. Het is Jezus Christus Zelf Die ons zendt: Hij is de oorsprong
van de zending, maar zoals wij lazen, óók het doel. Alle leerlingen keren –
behouden – weer terug tot Hem: dan is onze missie voltooid en wij zijn er
nota bene zelf nog door verrijkt: niet alleen door wat wij hebben gedaan en
gegeven, maar evenzeer door wat wij terugkregen! Wie echter alles al heeft en
vol is van zichzelf, kàn niets meer ontvangen. De wereld wordt in de Bijbel niet afgeschilderd als een woestijn
[Js 45,18 enz.]. Er staat een grote oogst zelfs! Minder aantrekkelijk is het
dat wij als schapen onder de wolven gezonden worden. De wolf is terug op de
Veluwe – het is geen sprookje – maar ook mensen kunnen elkaar verslinden. Is
het dan niet overdreven om niets mee te nemen voor onderweg dan het strikt
noodzakelijke? – en dit is minder dan we in eerste instantie zouden denken!
De enige zekerheid die we hebben is dat wij door Hem zijn toegerust en gezonden.
Laten we eerlijk zijn, als ik met een Jaguar hier aan zou komen en zou
verkondigen dat onze rijkdom als drijfzand is [cf. Mt 7,24-27], komt de
boodschap niet geloofwaardig over. Kortom, rijkdom is geen bescherming, maar
verzwakt juist onze zending! Zijn leerlingen krijgen de instructie om Zijn komst aan te
kondigen en om dit te doen met woorden en met daden, kortweg: wens de mensen
vrede toe en genees de zieken en gewonden. Wij zijn dus niet vanuit onszelf
goed aan het doen totdat we erbij neervallen. Het goede dat wij onderweg
doen, is steeds een verwijzing; onze woorden en daden moeten aanwijzen dat
Christus onder ons aanwezig komt. Dit maakt ons ook wel iets meer ontspannen,
“relaxed”; als het niet lukt, als wij geen gehoor vinden, is dat geen reden
om moedeloos te worden of woedend [cf. Lk 9,52-56], wel om het stof van ons
af te schudden en verder te gaan. Wij zijn immers niet aan het voltooien; het
heil hangt niet af van ons! Opmerkelijk vind ik het daarom dat de leerlingen twee-aan-twee
uitgezonden worden [cf. Pr 4,7-12]. Dat geeft zeker ook met het oog op onze
priesters tegenwoordig wel te denken. Want als kloosterling woon ik met
medebroeders in een communiteit en ooit woonden er ook op de pastorie hier
een pastoor met meerdere kapelaans. Maar in het licht van Jezus’ zending
vraag ik mij hardop af of het wel zo’n goed idee is om pastores met een
missie nu te verplichten om alleen door het leven te gaan. Is dat werkelijk
wat de Heer van al onze diocesane priesters vraagt? Nog zo’n verontrustend contrast: Laat bij binnenkomst het eerste
woord “Vrede!” zijn. Maar wat is het eerste woord dat gesproken wordt, als
wij bij elkaar binnenkomen, bijv. via een Facebookpagina? Gisteren bekeek ik
op Youtube een filmpje van een vriend. De reacties – van mensen die hem
onbekend zijn – hadden weinig met vrede te maken. Maar ook op een andere manier, bijv. via de reclame: de
kleurrijke, vrolijke advertenties die langs allerlei kanalen ons huis
binnenkomen, brengen geen vrede, maar onvrede: “U mist iets en wel ons
product.” Onze samenleving draait op zulke onvrede: Steeds méér willen,
altijd groeien, vermeerdert de onvrede die onszelf en heel de schepping
uitput. Als Zijn leerlingen zijn wij allen met gaven en talenten
toegerust [Ps 66,7a] en gezonden om dáád-werkelijk te verkondigen dat het
Rijk Gods gekomen is [2Kor 6,2]. Kijkend in de spiegel die de Heer ons
vandaag voorhoudt, realiseren wij ons of wij hierop antwoorden en doelgericht
leven of nog niet. Bidden wij daarom dat wij door het vieren van deze Eucharistie
herkenbaar zijn als arbeiders voor de oogst: trouw, met wijsheid, liefde,
geloof en hoop: omwille van een wereld waarin Zijn heerlijkheid verder
doorbreekt [cf. Mt 13,33], en omwille van onszelf. Amen. Bericht uit Frankrijk. Heel wat pausen gaven Frankrijk de bijnaam ‘’de oudste dochter
van de kerk’’. Niet Italië dus of Spanje. Je zou het niet zeggen wanneer je
op het tanende kerkbezoek afgaat. In de Vredeskerk behoor ik met mijn 84 jaar
tot de oudjes; in mijn Franse parochie ben ik een van de jongeren. Die
jongeren worden gedomineerd door de priesters: vitale veertigers, meestal
afkomstig uit voormalige Franse koloniën, in ons geval Kameroen en Ivoorkust. Hun Frans is perfect en voor mij - in dit buitenland
toch nog altijd een beetje allochtoon - voor 100 % verstaanbaar.
Heel anders dan de lokale uitspraak. Hun boodschap en hun opvattingen zijn
echter streng conservatief. Van de vernieuwing, die na Vaticanum II verwacht
werd en later van paus Franciscus is in hun pastoraal beleid niets te merken.
Vroeger vertelde ik hier in Frankrijk wel eens over de praktijk van belijden
in de Vredeskerk. Dan keek men alsof men water zag branden. Niet vreemd dus dat de
jongere generatie nogal afwezig is in de kerk. Toch heb ik in de 18 jaar, dat
ik vaak even lang in zuid- west Frankrijk verwijl als in Nl, ervaren dat het
merendeel van de Franse samenleving nog door en door katholiek is. Al uit
zich dat niet in kerkgang, wordt er steeds minder gedoopt en kerkelijk
getrouwd en komen hier veel Fransen alleen in de kerk wanneer zij dood zijn. Een van de weinige zichtbare symptomen van die katholieke
wortels is het dagblad La Croix, dat ik dagelijks digitaal lees. Een echte
katholieke krant zoals Nederland al heel lang niet meer heeft. Het ontstond
in 1880 als spreekbuis van zeer behoudend RK Frankrijk, werd na Vaticanum II
steeds moderner en is die koers blijven varen, zulks in tegenstelling tot
velen aan de top van de kerkelijke gemeenschap wereldwijd, anders dan onze
paus. In veel opzichten dringt hier tot mij door hoe bevoorrecht ik
ben deel uit te maken van de Vredeskerkgemeenschap, althans tot nu toe, want
de toekomst lijkt wat onduidelijk na de eucharistieviering op 31 maart.
Maar Frankrijk heeft iets wat Nederland dus weer mist: een eigentijds modern
katholiek dagblad dat zich kritisch opstelt tegenover het kerkelijk
establishment en kritische gelovigen een podium biedt. En het wordt gelezen. Qua oplage is het nummer 5 van de
landelijke dagbladen. Daardoor weet ik dat een jongere generatie bereid is
terug te komen in de kerk wanneer die in staat blijkt tot enige vernieuwing.
En dat groepen gelovigen ageren tegen de pogingen van het kerkelijk gezag om
misstanden, al dan niet met een beroep op het kerkelijk wetboek, in
doofpotten te stoppen. Mensen die intens bezig zijn met hun katholieke
wortels. Getalsmatig niet altijd indrukwekkend maar hun bevlogenheid is
hartverwarmend en bevestigt het beeld dat de overgrote meerderheid van de
autochtone Fransen zich nog altijd beschouwt als katholiek. Dat geldt zelfs
voor gelovigen, die zo ontevreden zijn over hun kerk, dat zij ook op
hoogfeesten de vieringen mijden. Ik heb een digitaal abonnement op La Croix
en lees die krant dus door als ik straks terug ben. Mede als oppepper in
ontkerkelijkend Nederland. Leonardo Jacobs ofs Verkondiging op het Hoogfeest van de Heilige Drie-Eenheid, zondag 16 juni
2019, in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen: Johannes
16,12-15 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) De waarheid. Poeh, daar deinzen we in eerste instantie toch een
beetje voor terug: dè waarheid, dat klinkt zo absoluut. We worden overspoeld
met nepnieuws, terwijl wat feitelijk juist is, bestempeld wordt als onwaar.
De groten der aarde verdraaien bewust feiten of zij worden misleid – met alle
gevolgen van dien. En misschien creëren we soms zelf onze eigen waarheid,
omdat de werkelijkheid nu eenmaal niet altijd goed uitkomt of te pijnlijk is.
De waarheid, zegt Jezus ons vandaag, is niet gemakkelijk om te
(ver)dragen [Joh 16,13]. Wat waar is, is soms schokkend en soms totaal anders
dan je had verwacht. Dit gold in Jezus’ tijd in ieder geval voor Diens lijden
en sterven en de betekenis ervan voor ons. Moslims zeggen nog steeds: dat
kannie waar zijn, dat God toe zou laten dat degene die gezonden is, sterft
als een misdadiger aan het kruis. En: het kannie waar zijn dat juist die
kruisiging dè openbaring is van wie God is, Gods macht en Gods wijsheid [1Kor
1,18-25]. Het kannie waar zijn dat de Ene God Vader, Zoon en Heilige Geest
zou zijn. De waarheid is niet gemakkelijk te dragen. Daarom krijgen wij
van Godswege hulp toe-gezegd: de Heilige Geest. Kortom, God Zelf helpt ons om
de waarheid onder ogen te zien en te accepteren. Als Kerk, als
geloofsgemeenschap, zijn wij in antwoord hierop altijd zeer bezorgd geweest
om de waarheid: in de theologie, filosofie, in de ethiek (over goed en kwaad)
[cf. encycliek Veritatis Splendor, 1993]. De Geest helpt ons om met onze geloofsmysteriën om te gaan als
mysterie; de werkelijkheid van God is voor ons niet te doorgronden, met ons
verstand. Ons geloof – een gave van de Geest – helpt ons evenwel om te leven
met- en vanuit datgene wat we niet begrijpen maar wel de bron is voor ons
leven. De Geest beweegt ons naar elkaar toe, evenzo beweegt de Geest ons naar
God toe. Tevens helpt de Geest ons om de feiten onder ogen te zien. Want
ook wat wij wèl met ons verstand kunnen doorgronden is soms maar moeilijk te
(ver)dragen, zeker als die werkelijk-heid veel minder mooi is dan we
verlangen. We kunnen ervoor weglopen, het ontkennen. Want: het komt niet zo
goed uit, “ik weet niet hoe ik hiermee om moet gaan”, “ik kan er niks mee”. Menselijk onvermogen is een realiteit. De apostel Paulus gaat
wel op een heel bijzondere manier om met Zijn eigen onvermogen: hij
onderstréépt zijn eigen zwakheid voortdurend, ook vandaag weer in de Tweede
lezing. Hij rechtvaardigt zichzelf niet, maar hij wòrdt gerechtvaardigd. De
innerlijke vrede in een leven met God is geen eigen verdienste, maar wordt
ons gegéven: genade heet dat. Mogen we dan nergens trots op zijn? Ja, op de
hoop die wij hebben op het eeuwige geluk. Inderdaad, ook die hoop is
uiteindelijk weer geschonken, maar het is aan ons om hierop te antwoorden en
vanuit die hoop te leven. Lastiger is het meestal om om te gaan met het onvermogen van
anderen en vooral als je door hen teleurgesteld of pijn gedaan bent. Zo kun
je van binnenuit volledig geblokkeerd worden. Dan schrijf je de ander af; je
kùnt niet anders. Of toch wel? Want in heel Zijn optreden laat Jezus zien dat
hoe wij met elkaar omgaan niet zozeer een quaestie is van jij-en-ik; altijd
is onze relatie met God daarbij in het spel. Als Petrus vraagt aan Jezus hoe
vaak hij zijn broeder moet vergeven, antwoordt Jezus niet alleen dat hij dit
moet doen totdat hij de tel kwijt is, maar Jezus plaatst het relationele
probleem van Petrus en zijn broeder in het licht van onze relatie met God [Mt
18,21-35]. D.w.z., ons onvermogen om goed om te gaan met elkaar staat in geen
verhouding tot ons onvermogen om goed om te gaan met God. Zelfs t.o.v. elkaar
kunnen wij onszelf niet rechtvaardigen; onze eigen – nou ja ‘eigen’, onze
gekrégen hoop op het goede van Godswege beweegt ons om ons in ons
onvermogen te laten bewegen tot de vergevingsgezindheid die ook wij zelf
nodig hebben. Op de zondag van de Drie-Eenheid trekken wij na Kerstmis, Pasen
en Pinksteren de conclusie: God is voor ons, met ons en in ons. Het is daarom
dat we op dit Feest steeds Bijbelteksten lezen over God Die ons zozeer
liefheeft, dat Hij ons rakelings nabij komt en met ons het leven deelt en bij
ons blijft, om ons te redden. Onszelf redden kunnen wij niet [Ps 49,8v. Js
45,21]; Napoleon, Hitler, Stalin en Pol Pot e.a. hebben het al eens
geprobeerd. De waarheid over God èn over ons mens zijn moet ons daarom niet
afschrikken, maar juist aantrekken, ook al is zij voor ons alleen niet of
maar moeilijk te verdragen. De grootste waarheid is N.B. God Die liefde is
Zelf en alles en iedereen die in overeenstemming is met Hem, is waarachtig.
Gods goede Geest beweegt ons daarom om recht te doen aan mensen als mens
en barmhartig te zijn, zoals wij dit in ons eigen vermogen alleen niet
kunnen. Is dit niet bovenmenselijk, slechts weggelegd voor de engelen en
een paar heiligen? Ja, wel als God onbereikbaar en hoog in de hemel was
gebleven. Maar dat geloven wij niet; met Kerstmis en Pasen hebben wij juist
gevierd dat God als mens met ons geleefd heeft tot het uiterste toe.
“Het was Mij een genot om bij de mensen te zijn” [Spr 8,31]. In het
menselijke leven en sterven van Jezus Christus hebben wij de Wijsheid van God
leren kennen, op een manier die wij kunnen navolgen. En daarbij worden wij
dan ook nog eens door de Eeuwige Zelf geholpen, geïnspireerd (zoals we
vierden met Pinksteren). “Kannie waar zijn”? Is het teveel? Gaat het te ver? Gaat Gòd te
ver? Telkens als wij een kruis slaan belijden wij dat God voor ons is en in
ons is en met ons is. Om te leven met dit mysterie, om in ons onvermogen
waarachtig samen te kunnen leven, vieren we Eucharistie: in Brood en Wijn
wordt het goede van God voor ons tastbaar concreet. Hij laat ons hierin
delen, en niet omdat wij het zouden verdienen! [genade: Rm 5,1-5] Mogen wij door
deelname aan deze Eucharistie groeien in de Wijsheid zoals wij die in Jezus
Christus leerden kennen en geïnspireerd worden om barmhartig anderen tot hun
recht te laten komen – omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen. Verkondiging Elsbeth Greven, Tweede Pinksterdag 10 juni 2019, Maria,
Moeder van de Kerk. Vredeskerk, Amsterdam. Gelezen: Genesis 3, 9-15+20,
Johannes 19, 25-30. Lieve zusters en broeders, Vandaag is de laatste dag van de Rembrandt-tentoonstelling in
het Rijksmuseum. Daar zijn alle kunstwerken van Rembrandt te bewonderen die
het Rijksmuseum rijk is. Toen ik deze tentoonstelling bezocht, raakte ik
sterk onder de indruk van een kleine ets, uit 1654. Rembrandt beeldt daarop
Maria, Jozef en Jezus uit, die na de viering van het joodse Paasfeest in
Jeruzalem wandelend terugkeren naar huis, naar Nazareth. Zij lopen daar
met zijn drietjes, op een bergweggetje, in de hitte. De twaalfjarige Jezus
wandelt in hun midden en hij houdt de hand vast van Maria en van Jozef. Ze
zijn blij dat ze weer bij elkaar zijn, want Jezus was drie dagen zoek
geweest. Hij was tussen de schriftgeleerden in de tempel gebleven en had daar
volop met hen gepraat over de Schrift. Rembrandt tekent hun drietjes hier, met een opgetogen Jezus, die
nog vól is van zijn ontmoetingen met de schriftgeleerden, en van wat hij
allemaal had gehoord en beleefd. Hij kijkt iets omhoog, naar zijn moeder
Maria, maar het lijkt ook alsof hij al verder kijkt. ‘Wist u niet dat ik bij
mijn Vader moest zijn’?, legt hij al vragend uit aan Maria en Jozef. Maria
loopt rustig door, nog beduusd over wat er is gebeurd. Maar zij hoort alle
verhalen van haar zoon aan, met haar blik wat naar beneden en bedachtzaam.
Deze gelaatsuitdrukking van Maria trof mij zeer bij Rembrandt. Dit is
nu wat zo vaak gezegd wordt over Maria, dacht ik, namelijk het ‘en Maria
bewaarde alles in haar hart’. Al eerder waren er zeer bijzondere momenten voor Maria geweest:
het bezoek van de engel Gabriël, haar bezoek aan haar nicht Elizabeth wier
kind van vreugde opspringt in haar schoot, de herders die het pasgeboren Kind
erkennen, de oude Simeon en Anna in de tempel die profeteren wat er allemaal
gaat gebeuren, Jezus die zoekraakt en ‘bij zijn hemelse Vader moest zijn’, en
later zullen het alle wonderen zijn die haar Zoon verricht en waarover zij
zal horen, zijn onderwijs aan de mensen, de genezing die hij brengt, maar ook
de aankondiging van zijn lijden … Al deze indringende gebeurtenissen heeft Maria, als gelovige
joodse vrouw, aangehoord, gezien, gevoeld en alles heeft zij aanvaard. Maar
zij heeft het niet zomaar aanvaard. Zij heeft het bewaard in haar hart,
d.w.z., zij heeft het overwogen, zij heeft het een plek gegeven, zij heeft
het al biddend gebracht bij de Vader. Wellicht kan zij zo aanvaarden:
opmerkzaam, geduldig, verstandig, moedig, met vertrouwen, altijd de wil van
de Vader volgend. Maria draagt de dingen mee in haar leven en vergeet niet
... Zij is ook een vrouw vol vreugde en zij zong het daarom uit in haar
lofprijzing. Een lofzang waarin ook haar kennis van de oude Bijbelse teksten
duidelijk wordt en waarin zij vooral de trouw van God bejubelt. Ook dit had
zij in haar hart bewaard! En als geen ander ervaart Maria de liefde van de Vader, en
beleeft zij in eigen persoon die grote liefdeseenheid tussen de Vader en de
Zoon. Een liefde waarin zij deelt en waar zij volledig door vervuld raakt.
Deze liefde draagt zij. En deze liefde draagt zij ook uit –
figuurlijk, maar ook letterlijk, door de voldragen zwangerschap van Jezus. En
in die liefde mogen wij ons, op onze beurt, gedragen en gesterkt voelen. Velen van ons ervaren Maria dan ook als een moederfiguur. Als
iemand die ons dichter bij Jezus brengt. Aan wie je iets kan vragen. Op wie
je kan rekenen. Voor Jezus zelf was zij bovenal een levensechte
moeder; zij heeft hem gebaard, gevoed, opgevoed. Ze heeft hem als moeder vast
van alles geleerd. De nederigheid, de trouw, de overgave, de dienstbaarheid,
de moed, de compassie, de kennis van de Schrift, de eenvoud, de liefde tot de
Vader, het gebed, de vreugde, dat alles heeft Jezus niet van een vreemde … Alleen al hierom is zij voor ons, voor de Kerk, een Moeder. Haar
geestelijk moederschap reikt vèr, tot aan ieder van ons vandaag, en vast ook
in de toekomst. Haar moederlijke kwaliteiten kunnen een voorbeeld zijn voor
ons allemaal: voor mannen, voor vrouwen, voor jong en oud. Zij is als een
nieuwe Eva, die er bewust voor kiest om mee te werken aan Gods heilsplan. Het
kost de slang nu wèl zijn kop. Maar nu staat Maria onder het Kruis …, zo vertelde het Evangelie
ons daarnet. Ze heeft Jezus gevolgd. Met haar eigen pijn en verdriet staat
zij Jezus nu in zijn lijden bij. Terwijl Jezus op het hoogtepunt van zijn
lijden is, rust zijn blik op zijn moeder, op Maria. Op de laatste momenten
van zijn mensenleven, wil Jezus haar beslist nog iets laten weten. Hun
blikken vangen elkaar. In hun ogen zien zij, en voelen zij, elkaars pijn.
Maar in alle geweld en kwaad is daar, wonderlijk genoeg, een moment van vrede
en van perspectief: ‘Dat is uw zoon’. Jezus zegt het vanaf het Kruis tegen
Maria: ‘Dat is uw zoon’. Wéér moet Maria iets bewaren in haar hart.
Hij zegt iets dergelijks tegen zijn geliefde leerling die bij Maria staat: ‘Dit
is uw moeder’. Deze twee worden als het ware nu aan elkaar gegeven. Aan
hen wordt gevraagd om bij elkaar te blijven. En dat zal Maria doen, wanneer
zij met de apostelen blijft volharden in het gezamenlijk bidden, om in de
geest van Jezus te kunnen blijven leven, in zijn aanwezigheid. Zo heeft Jezus
niet alleen zichzelf gegeven, ook Maria heeft hij aan ons geschonken. Deze ‘nieuwe’ zoon die met Maria onder het Kruis stond, deze
geliefde leerling, of zo men wil, de discipel, de apostel, de volgeling, de
Kerk, Rembrandt, onze parochie Onze Lieve Vrouw Koningin van de Vrede,
de moderne gelovige, u, ik - zouden wij allemaal nu onze namen hier kunnen
invullen en inkleuren, als geliefde leerlingen? Zodat wij, met behulp van
Maria, voor elkaar zorg dragen, elkaar proberen te begrijpen en willen
luisteren. Dat wij ook meehelpen aan het Koninkrijk van God. Dat wij, in onze
gemeenschap, zonder angst kunnen wachten op wat komen gaat. Dat wij net zo
moedig durven zijn als Maria. Dat wij toelaten dat Maria ons verstand opent
voor de Schrift. En dat wij, net als Maria, de belangrijkste gebeurtenissen
in ons leven kunnen ‘bewaren in ons hart’. Dank u, Maria. Wees gegroet! Verkondiging PREEK VREDESKERK
ZONDAG, 2 JUNI 2019 over: Handelingen 7, 55 – 60, en Johannes 17, 20 – 26. Ik hoef het u niet te vertellen, dierbare vrienden: We leven in
roerige tijden. We hebben een week achter de rug vol rumoer over de
uitslag van de Europese verkiezingen. De van oudsher bekende, stabiele partijen hebben veel van hun aanhang verloren. Nieuwe partijen
komen op; zijn we vóór of tegen een sterk Europa? Wie gaat de kar
trekken? Wat wordt de toekomt? Hoe gaan we samen om met ons veranderende klimaat? Met de migrantenstroom onze kant op? Met de toegenomen polaristie in de wereld? Kunnen we de vrede bewaren? Het zijn
grote vragen, grote problemen. Is er iemand die de weg wijst? Is er
een richtingwijzer die aangeeft welke kant we op moeten? Ook
dichtbij huis kennen we vragen die op antwoord wachten: Hoe gaat het verder
met onze kerk, waar mensen hun meningsverschillen niet onder stoelen
of banken steken? En wat wordt de toekomst van onze parochie? Dat zijn allemaal vragen die ons bezig houden, de ene meer dan
een andere. En we brengen onze verwachtingen en zorgen deze morgen mee naar de kerk. We leggen ze neer bij God in onze voorbeden of
in stil gebed. We vragen onze Heer om hulp, om antwoord, een
antwoord dat ons verder helpt en onze angst en onzekerheden wegneemt. Het antwoord dat we steeds weer krijgen van God, dat antwoord is
zijn Zoon, Jezus. Komt allen tot mij, die belast en beladen zijt, en
ik zal u verkwikken. Ik, zegt Jezus, Ik ben de weg, de waarheid en het
leven. Volg Mij, en je zult alle problemen het hoofd kunnen bieden. Zo
komen we hier bij elkaar om naar Jezus te luisteren; te kijken naar
wat Hij doet, waar die weg heen leidt. Vandaag leidt die weg naar de bovenzaal, waar de leerlingen
bijeen zijn. Toen Jezus hen op die berg zegende om naar zijn Vader
terug te keren, had Hij hen opgeroepen om bij elkaar te blijven en te
wachten op de Helper, die de Vader belooft heeft en hen zal sturen. Zo
zitten zij bij elkaar en wachten. En wij sluiten ons vandaag bij hen aan en
wachten met hen mee. Maria is in hun midden, en ook de vrouwen
die Jezus geholpen hadden en gevolgd zijn. Vermoedelijk hebben zij
met elkaar gesproken over alles wat was voorgevallen, alles wat zij
hadden beleefd in de afgelopen weken.Het was allemaal zo verwarrend en onbegrijpelijk. “Het is goed voor jullie dat Ik weg ga,” heeft Jezus hen gezegd.
Want als Ik niet weg ga kan de Helper niet komen. Hoe moeten we dat verstaan? Jezus loopt de Heilige Geest toch niet voor de voeten?
Nee, Jezus loopt de Heilige Geest niet voor de voeten; Hij loopt zijn
volgelingen voor de voeten. Zolang Jezus in hun midden is, met
zijn natuurlijk lichaam of met zijn verheerlijkt lichaam, zolang
blijven zijn volgelingen zich aan Hem vastklampen. Toen Maria Magdalena op
die vroege morgen van die eerste dag van de week Jezus levend
ontmoette in de tuin, toen wilde zij Hem vasthouden. Ze wist zich van
geluk geen raad. Rabboeni, lieve Meester, riep ze uit en dacht alleen maar
dat ze Hem nooit meer los zou laten. Maar dan zegt Jezus heel
duidelijk: Nee! Houd me niet vast, maar ga! Ga naar mijn broeders en zusters en
meld hen dat Ik leef en dat Ik hen zal voorgaan. Wat Jezus hen zegt
is: Het wordt tijd dat jullie niet langer achter Mij aanlopen. Ik heb
jullie alles gezegd, alles geleerd, alles getoond wat ik van de Vader als opdracht
had gekregen. Nu is het jullie beurt! Als Ik in levende lijve in
jullie midden blijf, blijven jullie je achter Mij verschuilen. Nee, het
is goed voor jullie en voor alle mensen, dat Ik naar de Vader ga. Jullie
moeten nu op eigen benen gaan staan, je eigen creativiteit aan het
woord laten. Jullie moeten uitzwermen naar alle landen en volken om hen de
blijde boodschap te brengen; de boodschap dat God als een liefhebbende Vader is. Dat Hij van ons houdt, zodat wij beminde mensen zijn.
Dat de liefde de enige weg is die leidt naar vrede en eenheid tussen de
mensen. En wees niet bang: Ik blijf bij jullie, alle dagen, tot
aan het einde van de tijden. Ik blijf bij jullie door die Helper, de
Heilige Geest, mijn Geest, die jullie altijd weer zal oproepen om van elkaar te
houden en je nooit door tweedracht, angst of jaloezie uit elkaar te
laten drijven. Het is goed, lieve mensen, om ons met onze verbeeldingskracht te
laten opnemen in de kring van die eerste volgelingen van Jezus, en te ervaren wat zij hebben ervaren. Dat wij vandaag kerk zijn en als
volgelingen van Jezus hier bijeen zijn, dat hebben wij te danken
aan die eerste groep leerlingen, die de les van Jezus en zijn Geest goed
hebben begrepen. Ze zijn inderdaad opgestaan. Ze zijn de ingevingen van
de Geest gevolgd. Hebben alle hindernissen en tegenwerking
overwonnen en hebben het goede nieuws verkondigd. Toen was het hun beurt.
Nu is het de onze. Wij leven in een andere tijd. Wij leven in een nieuwe wereld.
Als wij als volgelingen van Jezus zijn boodschap willen doorgeven aan een volgende generatie, dan zullen we moeten opstaan en aan de slag
gaan. Op de eerste plaats door de boodschap zelf te beleven en
inderdaad met God en met elkaar verbonden te blijven in liefde. Daaraan
zal de wereld erkennen dat wij Jezus' leerlingen zijn. En we zullen de
vele problemen die op ons af komen tegemoet moeten treden met al onze
talenten en creativiteit, gevoed door eerbied en liefdevol
respect voor onze medemensen. Weest niet bang, de Heer is bij ons. Hij blijft
ons steunen en helpen. Zijn Geest zal ons de weg wijzen naar vrede
en gerechtigheid en uiteindelijk naar het huis van de Vader, Amen ------------------------- Gregory Brenninkmeijer S.J. De Lairessestraat 61 1071 NT Amsterdam Tel: 0031 20 4707600 Verkondiging -Ton van Hal 12 mei “Roepingenzomdag’ 12 mei
2019
Lieve zusters en broeders Die schapen, dat zijn wij dus. En de herder is Jezus . Dat Jezus dat beeld gebruikt is niet zo vreemd, want een
herder met schapen die zag je gewoon elke dag lopen toen, in
Palestina. Bij ons is dat natuurlijk niet meer zo, tenzij je bv
vlak bij de Ginkelse heide woont. Daar zijn nog 2 herders met kudden . Misschien vinden we dat beeld eigenlijk niet zo fijn
meer: wij zijn toch niet meer die makke schapen die in de jaren 50 precies
deden wat ons gezegd werd door de meester, door Bromsnor of door de
kapelaan? Nee, maar we begrijpen evengoed wel wat er bedoeld wordt:
Jezus, de goede herder, hij kent ons bij naam, staat er. Hij beschermt ons,
Hij redt ons als we gevaar lopen Hij roept ons terug als we verdwaald
dreigen te raken. Hij leidt ons door het leven. De vraag is wel: WILLEN wij luisteren naar de stem van
onze herder, willen wij hem blijven volgen, willen wij door Hem door het
leven geleid worden? wij kunnen zelf beslissen of we tot
Jezus’kudde willen horen. En willen wij wel bij die kudde blijven horen nu die
steeds kleiner en onaanzienlijker wordt en er zoveel narigheid is.
Heeft dat eigenlijk nog wel zin? Zullen we het maar opgeven? We kunnen het
trouwens in onze verlichte tijd toch ook wel zonder herder af? Je laten
leiden door iets of iemand en dan nog wel in een kudde: niet meer van deze
tijd. Ja, zo denken veel mensen tegenwoordig, misschien ook wel onze
eigen kinderen en kleinkinderen maar WIJ NIET, want wij voelden ons vanmorgen
GEROEPEN om hier samen te komen. Wij herkennen nog de stem van onze herder en
wij erkennen Hem ook als onze leidsman. Wij mogen alles aan Hem vragen,
en aan zijn Moeder. Wij willen Hem niet missen in ons leven. En wij voelen
ons thuis in onze kleine kudde en in die grote kudde van 2,2 miljard
Christenen. Wij mogen de hulp en steun en kracht ervaren van de Sacramenten.
Wij houden ervan God te eren. Wij willen bij Jezus horen. En bij elkaar. Nu kom ik even bij de eerste lezing. Die dekselse Paulus met zijn collega Barnabas (en Petrus en al
die anderen van de begintijd) reizen daar de hele wijde omgeving af om
de blijde Boodschap van Jezus te verkondigen. En als hun
geloofsgenoten, de Joden, die boodschap niet willen horen en met stenen
beginnen te gooien, dan wenden Paulus en al die anderen zich gewoon tot
de zogenaamde heidenen, de mensen die, zeg maar, niet van het houtje
zijn. Als we dat proberen te vertalen naar onze tijd en situatie
dan zeg ik: Onze kinderen en kleinkinderen gaan meestal niet meer naar de
kerk, Velen laten zich nu ook uitschrijven (wat dan ook wel
consequent is natuurlijk). Zij zijn heidenen geworden. Maar Jood, Christen of die (zogenaamde) heiden
van Paulus’ tijd en van onze tijd: ALLE mensen kunnen worden
aangesproken door die innerlijke, zeg maar Goddelijke roepstem om te
kiezen voor het goede, om de wil van de Vader te doen. Onze
kinderen en kleinkinderen, al die zogenaamde heidenen van vandaag: misschien
doen zij even goed de wil van de Vader, Wat houdt dat in, de wil doen van de Vader? Dat lezen we heel
duidelijk in de Schrift en dat weten we allemaal eigenlijk wel heel goed: De hongerigen spijzen De dorstigen laven De naakten kleden De vreemdelingen herbergen De zieken verzorgen De gevangenen bezoeken De doden begraven 8. Paus Franciscus
heeft naar aanleiding van de encycliek Laudato Si' een
"achtste werk van barmhartigheid" genoemd: "Laat ons
barmhartig zijn voor ons gemeenschappelijk huis". De aarde. Deze zondag is zgn roepingenzondag. Het kan denk ik nooit kwaad om te bidden
voor nieuwe priesterroepingen. Maar laten we het ook eens zo bekijken (en ik
onderstreep hier eigenlijk gewoon wat Elly al een paar weken geleden in de
Klok schreef : “na het feest”. Het is nog te lezen op de preekpagina van de
site): Wij allemaal voelden ons GEROEPEN om
vanmorgen hier naar de kerk te komen. Koster … heeft ons op zijn manier
geroepen door de klokken te laten luiden (en al die andere taken te vervullen
die nodig zijn voor de Eucharistieviering). Marga heeft de koorleden geroepen om
vandaag te komen zingen ter ere Gods Michiel voelde zich geroepen om het
orgel te komen bespelen Martin Schneeberger, de akolieten,
zij zijn geroepen om hier vanmorgen te zijn (door Elly) Ik ben geroepen om een korte overweging
te doen door de coördinator Suzette Francesco en al die anderen voelen
zich geroepen om straks hardop hun voorbeden te doen Als de collecte zo komt voelen een paar
mensen zich geroepen om met de schalen rond te gaan Gelukkig zijn er weer mensen geroepen
door Gini om koffie te zetten voor straks De hele week zitten er mensen ‘s-middags
in de kerk om gasten te ontvangen, Thea heeft ze geroepen. Morgenavond zijn er weer 22 mannen en
vrouwen die zich geroepen voelen om een mis in te studeren (en woensdag en
donderdag hetzelfde). Dinsdagochtend komen weer 12 mensen de
kerk schoonmaken, geroepen door (alweer) Elly Zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar
dat zijn nog maar “roepingen” op ons eigen kleine vlak. Hartstikke nodig, want onze kleine kudde
willen we toch wel heel graag in stand houden. Maar wat in mijn ogen nog veel
belangrijker is: dat wij de roepstem van Jezus blijven horen: De hongerigen
spijzen, de dorstigen laven, enzovoort. Lieve mensen, laten we dankbaar zijn dat
wij ons geroepen voelen, en ook dat wij een beroep op anderen mogen doen.
Maakt dat niet voor een groot deel de zin van het leven uit? Betrokkenheid? Tot slot: Martin Schneeberger gaat
volgende week weer naar Lesbos om de vluchtelingen daar te helpen. Hij
voelt zich daartoe geroepen. Ik stel voor dat wij ons ook geroepen
voelen om iets te betekenen voor die arme mensen daar. We kunnen niet
allemaal gaan, maar wel kunnen we Martin een flink bedrag meegeven, zodat hij
daar echt ook namens ons kan zijn. Voel je GEROEPEN straks bij de
uitgang. AMEN Verkondiging 22 april 2019 (Tweede Paasdag), door Marco Voorhuis Lezingen: Hand 2,14 +22-32, Psalm 16, Mt 28, 8-15 Jezus is niet dood. Hij leeft. Dat is de
ongelooflijke boodschap van Pasen. Hij stierf aan het kruis, werd in een graf
gelegd, en stond drie dagen later op uit de dood. Ongelooflijk, ook in die
zin dat het voor velen in onze tijd zeer moeilijk is om te geloven dat zoiets
echt gebeurd zou kunnen zijn. Want tegenwoordig willen we bewijs, op welke
manier dan ook. We zijn immers na twintig eeuwen beschaving rationeel en
wetenschappelijk geworden. En iets dat niet aangetoond kan worden, is volgens
velen irrelevant en niet de moeite waard. Aangetoond moet het zijn, het
liefst met foto’s, zoals onlangs dat zwarte gat. Honderd jaar nadat Einstein
opperde dat er zoiets als een zwart gat bestond, is er nu een foto. En
bestaat zo’n gat dus eindelijk echt! Laatst sprak ik iemand, die zei: ‘ik vind het al moeilijk om te
geloven dat Jezus heeft bestaan, al helemaal dat hij na zijn dood is
opgestaan en nog steeds leeft. Als Jezus nou een Instagramaccount zou hebben,
zou ik hem misschien wel volgen…’ Inderdaad… Waarom, beste mensen, zouden we aannemen dat Jezus
anno 2019 nog steeds leeft, terwijl daarvan geen snipper bewijs is? Waarom, als
er geen enkel feit is waarmee we – al dan niet wetenschappelijk – kunnen
aantonen dat Hij nog steeds onder ons zou zijn? Afgelopen zaterdag was het 20 april. Dat was vroeger voor mij
een bijzondere datum. Want op die dag was mijn opa jarig, en dat werd goed
gevierd. Hij was een bijzondere man, mijn opa, principieel en zeer gelovig.
Hij maakte zich, weet ik nog, enorm druk over Joop den Uyl, want die deed
heel verkeerde dingen. Maar mijn opa was niet iemand die alleen maar met de
mond principes beleed. In de oorlog heeft hij veel risicovolle dingen gedaan. Over de oorlog gesproken… Weet u wie er vroeger ook jarig was op
20 april? Nou? Adolf Hitler… Dat is nu een naam die je in de kerk niet zo
vaak hoort. En de verjaardag van Hitler werd door de Duitse bezetter in de
jaren 40-45 groots gevierd, met veel vlagvertoon, marsmuziek en bombarie. Dat
zal voor mijn opa een grote ergernis zijn geweest, want hij verfoeide alles
wat met de nazi’s te maken had. Mijn opa was van 1907, een katholieke boerenzoon die in een
Twents dorp een eigen bakkerij begon. In 1939 werd hij gemobiliseerd en in
mei ’40 vocht hij op de Grebbeberg. Hij werd als krijgsgevangene afgevoerd
naar Duitsland. Mijn oma, die drie kleine kinderen moest verzorgen en de
bakkerij bestierde, heeft maandenlang niet geweten of mijn opa überhaupt nog
leefde. Kunt u zich dat voorstellen, een moeder van drie met een bedrijf en
je weet maandenlang niet eens of je man nog leeft. Uiteindelijk kwam opa na
vijf maanden terug, sterk vermagerd en onder de luizen. Het enige wat hij
kwijtwilde was dat hij in dat kamp ratten had gegeten. Zo weinig kregen ze
daar te eten. En ging hij daarna in alle rust afwachten tot de oorlog voorbij
was? Nou nee. Ondanks het feit dat er bij mijn opa en oma een Duitse officier
was ingekwartierd, verleenden zij hulp aan Joodse onderduikers. Die zaten in
de kelder, terwijl de officier op zolder huisde. Mijn opa verzorgde voedsel
voor onderduikers in de omgeving, en nam deel aan het verzet. En er kwamen in
die oorlogsjaren nog twee kinderen bij. Denkt u zich dat eens in: een gezin met vijf jonge kinderen, een
huis met een Duitser erin én onderduikers, en daarbij nog verzetswerk ook…
Dat moet vijf jaar lang ongelooflijk moeilijk zijn geweest, die spanningen,
die onzekerheid. Hoe hebben zij dat kunnen dragen? Wat heeft mijn opa en oma
bezield om dergelijke risico’s te nemen? Jarenlang? Misschien zegt u: heb je dat nooit aan ze gevraagd? Nee, ik wist
vroeger geeneens wat ze in de oorlog hadden gedaan. Daar werd later nooit
meer over gepraat, door niemand; u kent die generatie misschien nog wel. Je
sprak er niet over. Pas vele jaren na hun dood hoorde ik er iets over van
mijn oudste tante, die zich er nog wel iets van die jaren kon herinneren. Het blijft een ongelooflijk iets: waarom zetten mensen hun leven
op het spel om anderen belangeloos te helpen? Waarom riskeren mensen hun
gezinsleven, hun welzijn, hun hele bestaan? Ik kan het mijn grootouders niet
meer vragen, maar ik denk dat het iets te maken heeft met hun geloof. Hun
geloof in de opgestane Christus. Het geloof dat er iemand is die sterker,
krachtiger, groter is dan oorlog en dood. En mijn grootouders hadden daar
helemaal geen bewijs voor nodig; voor hen stond het vast als een huis dat je
moet strijden voor een zaak die groter is dan verlies van lijf of goed,
namelijk voor een zaak die gaat om het instandhouden en doorgeven van het
Licht, de Waarheid, het Goede. Niet alleen mijn grootouders namen Jezus ten voorbeeld. Al
twintig eeuwen lang zijn er mensen die zich laten inspireren door Hem, die
Hem navolgen, die dingen doen die aan het ongelooflijke grenzen, grootse
dingen, maar ook hele kleine dingen soms, op grootse wijze. En ik denk bij mezelf: Zolang er mensen zijn die anderen helpen
met gevaar voor eigen leven, zolang mensen niet zichzelf op de
voorgrond stellen, maar zich kunnen wegcijferen ten bate van anderen, zolang
mensen over hun eigen schaduw durven heenstappen en een ander de hand willen
reiken, zolang mensen kunnen vergeven terwijl hen groot onrecht is aangedaan,
zolang mensen kunnen veranderen in het grote of in het kleine en iets durven
doen dat tegen hun eigen belang ingaat, zolang mensen strijden tegen onrecht,
leugens en bedrog, zolang mensen hun leven zonder voorbehoud durven leggen in
handen van Jezus, zolang mensen zich in tijden van nood en leegheid toch
gedragen weten, zolang mensen in hun hart ruimte willen maken voor anderen,
hoe beschadigd ze zelf ook zijn, zolang mensen hun vertrouwen stellen in die
ander die tweeduizend jaar geleden aan een kruis werd genageld en stierf,
ongeacht of er nu sprake is van bewijs of niet … … zolang de geest van Jezus dat nog steeds met mensen doet, al
eeuwenlang, dan weet ik zeker dat je kunt zeggen: Jezus is niet dood.
Hij leeft.
|
|